Home

Centrale Raad van Beroep, 30-06-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:885, 21/3756 WIA

Centrale Raad van Beroep, 30-06-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:885, 21/3756 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 juni 2025
Datum publicatie
30 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:885
Zaaknummer
21/3756 WIA

Inhoudsindicatie

Uitspraak na conclusie AG-De Bock (ECLI:NL:CRVB:2025:1). De Raad gaat in op de positie van de garantsteller. Zodra de eigenrisicodrager niet aan zijn verplichting voldoet om de WGA-uitkeringen van zijn (ex-)werknemers te betalen, is verhaal op de garantsteller mogelijk. Dit geldt niet alleen voor de in artikel 84, vierde lid, van de Wet WIA genoemde situaties maar ook bij bijvoorbeeld betalingsonwil. Het Uwv is niet verplicht om eerst de bewindvoerder/curator aan te spreken voordat verhaal op de garantsteller kan plaatsvinden. Ook na faillissement van de eigenrisicodrager blijft de garantie zijn werking behouden en kan op de oorspronkelijke garantsteller worden verhaald als sprake is van overgang van onderneming en de verkrijger de overgenomen verplichtingen ten opzichte van het Uwv niet nakomt. In 6.4 e.v. wordt ingegaan op de vragen wat de garantsteller kan aanvoeren tegen een verhaalsbesluit en wanneer de garantsteller belanghebbende is bij een toerekeningsbesluit.

Uitspraak

21/3756 WIA, 21/3757 WIA, 22/196 WIA, 22/320 WIA, 22/321 WIA

Datum uitspraak: 30 juni 2025

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 september 2021, 18/3118 en 19/313 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

ASR Schadeverzekeringen N.V., voorheen Loyalis Schade N.V., te Heerlen (ASR)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

In deze zaak oordeelt de Raad over de positie van de garantsteller als een eigenrisicodrager niet voldoet aan zijn verplichting op grond van de Wet WIA om de WGA-uitkeringen van zijn (ex-) werknemers te betalen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.J.H.M. Crombaghs, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak (21/3756 WIA en 21/3757 WIA). Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het Uwv heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak (22/320 WIA en 22/321 WIA). Namens appellante heeft mr. Crombaghs een verweerschrift ingediend.

Het Uwv heeft op 1 november 2021 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak ten aanzien van twee voormalige werkneemsters een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (22/196 WIA).

De president van de Raad heeft aan raadsheer advocaat-generaal prof. mr. dr. R.H. de Bock (de AG) verzocht een conclusie, als bedoeld in artikel 8:12a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te nemen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk op het verzoek te reageren. Beide partijen hebben daarvan gebruik gemaakt. Hun reacties zijn doorgestuurd naar de AG.

Op 19 september 2024 heeft de zitting plaatsgevonden, waarbij voor appellante zijn verschenen mr. Crombaghs, mr. J.A. Houben-Timmermans, advocaat, en mr. J.J. Zevenbergen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.D. van Someren en [X] . De AG was ter zitting aanwezig.

De AG heeft op 23 januari 2025 een conclusie genomen.1 Beide partijen hebben op deze conclusie gereageerd.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Thuiszorgorganisatie TSN Thuiszorg B.V. (hierna: TSN Thuiszorg) was van 1 januari 2012 tot 1 juli 2015 eigenrisicodrager op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Loyalis Schade N.V. (hierna: Loyalis) (de rechtsvoorganger van appellante) heeft zich als verzekeraar jegens het Uwv garant gesteld voor de betaling van de WGAuitkeringen. Per 20 april 2015 zijn een deel van de activiteiten van TSN Thuiszorg ondergebracht bij andere groepsmaatschappijen (TSN Begeleiding B.V., TSN Zorgcentrale B.V., TSN Verzorging en Verpleging B.V.) binnen de ADG-dienstengroep waartoe TSN Thuiszorg behoort. Op 1 maart 2016 is een deel van de activiteiten van TSN Thuiszorg overgegaan naar Acteon Thuiszorg B.V. (hierna: Acteon). Nadat op 13 november 2015 surseance van betaling is verleend, is TSN Thuiszorg op 16 maart 2016 failliet gegaan. Daarna zijn de activiteiten door verschillende thuiszorgaanbieders voortgezet.

1.2.

Bij dertien besluiten van 20 april 2016, 21 april 2016, 12 mei 2016 en 26 mei 2016 heeft het Uwv de over de periode van november 2015 tot en met april 2016 aan verschillende (ex-)werkneemsters van TSN Thuiszorg betaalde WGA-uitkeringen op Loyalis verhaald. Loyalis heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarna het Uwv zijn besluiten deels heeft gehandhaafd bij besluit van 19 juli 2016. Loyalis heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

1.3.

Bij uitspraak van 31 januari 20182 heeft de rechtbank Limburg dit beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. De rechtbank heeft (kort gezegd) overwogen dat een garantsteller tegen een verhaalsbesluit gronden kan aanvoeren die zien op de vraag of een WGA-uitkering terecht aan de eigenrisicodrager is toegerekend. De garantsteller dient inzicht te worden verschaft in de relevante uitkeringsgegevens en moet zijn zienswijze kunnen geven over de vraag of de desbetreffende uitkeringskosten onder het bereik van de garantstelling vallen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de vraag of een werknemer vangnetter is, onder de no-riskpolis valt of inmiddels de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Ook kan aan de orde worden gesteld of sprake is van een overgang van onderneming waardoor het risico op een verkrijger is overgegaan. Aangezien het Uwv dit niet heeft onderkend is sprake van een motiveringsgebrek. Het Uwv dient dit nader te onderzoeken. Het Uwv mag daarbij in beginsel afgaan op de hem bekende gegevens uit de polisadministratie, maar dat neemt niet weg dat het Uwv onderzoek zal moeten doen als er aanwijzingen zijn dat de feitelijke situatie afwijkt van hetgeen in de polisadministratie is vermeld. De rechtbank acht het niet juist dat het Uwv hierbij alleen uitgaat van gegevens van de Belastingdienst. Voor de vraag of sprake is van een overgang van onderneming heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraken van de Raad van 11 november 2016 en 21 april 20173 waarin (mede) van belang is geacht of sprake is van een zelfstandige, voldoende bepaalbare en identificeerbare, economische eenheid die volledig is overgenomen.

1.4.

Het Uwv heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld en bij besluit van 14 november 2018 (bestreden besluit I) opnieuw op het bezwaar beslist. Het Uwv heeft de bezwaren van appellante, voor wat betreft de verhaalde WGA-uitkeringen van de exwerkneemsters van TSN Thuiszorg, opnieuw ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is op 20 april 2015 en 1 maart 2016 sprake geweest van een gedeeltelijke overgang van onderneming waarbij het risico bij TSN Thuiszorg als voormalig eigenrisicodrager is gebleven. De WGA-uitkeringen van de werkneemsters van TSN Thuiszorg zijn volgens het Uwv daarom terecht verhaald op appellante.

1.5.

Daarnaast heeft het Uwv opvolgende verhaalsbesluiten genomen die zien op de periode van april 2017 tot en met november 2018. Op de door appellante hiertegen gemaakte bezwaren heeft het Uwv bij besluit van 18 december 2018 (bestreden besluit 2) beslist.

1.6.

Tegen bestreden besluiten 1 en 2 heeft appellante beroep ingesteld.

Aangevallen uitspraak

2.1.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank (in de zaak 18/3118) het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen ten aanzien van het verhaal dat ziet op de werkneemsters [werkneemster 1] en [werkneemster 2] en de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 voor het overige in stand gelaten. De rechtbank heeft daarnaast het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en het Uwv opgedragen het griffierecht van appellante te vergoeden. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 van 18 december 2018 (zaak 19/313) eveneens gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen ten aanzien van het verhaal dat ziet op werkneemster [werkneemster 1] en de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 voor het overige in stand gelaten. Ook heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en het Uwv opgedragen het griffierecht te vergoeden.

2.2.

Hiertoe heeft de rechtbank als volgt overwogen:

Over de bindende werking van de uitspraak van 31 januari 2018

2.3.

Omdat tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingesteld heeft de uitspraak van 31 januari 2018 gezag van gewijsde gekregen. Hiermee hebben de – uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geformuleerde – overwegingen in die uitspraak bindende werking voor de nieuwe beslissing op bezwaar. Deze bindende werking heeft alleen betrekking op het bestreden besluit 1 omdat deze beslissing is genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 31 januari 2018. Ten aanzien van het bestreden besluit 1 zal de beoordeling of sprake is van overgang van onderneming daarom moeten plaatsvinden aan de hand van de criteria uit de uitspraken van de Raad van 11 november 2016 en 21 april 2017. Voor bestreden besluit 2 geldt dit niet en zal worden getoetst aan de hand van de nieuwe criteria zoals die volgen uit de uitspraak van de Raad van 4 december 2019.4

Over bestreden besluit 1

2.4.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 20 april 2015 een deel van de activiteiten van TSN Thuiszorg is overgenomen door TSN Begeleiding B.V. (0,9%), TSN Zorgcentrale B.V. (0,57%), TSN Verzorging en Verpleging B.V. (21,35%) en op 1 maart 2016 door Acteon (1,97%). De rechtbank heeft de criteria uit de uitspraken van 11 november 2016 en 21 april 20175 toegepast en heeft – anders dan het Uwv – geoordeeld dat daarbij telkens sprake is geweest van een volledige overgang van onderneming. De rechtbank heeft vervolgens per individuele werkneemster ten aanzien van wie de WGA-uitkering over de periode van november 2015 tot en met april 2016 op appellante wordt verhaald, beoordeeld of de uitkeringslasten terecht zijn toegerekend aan TSN Thuiszorg.

2.5.

Met uitzondering van de WGA-uitkeringen van werkneemsters [werkneemster 1] en [werkneemster 2] heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv uit de in de polisadministratie vermelde eerste ziektedag, de 42e-weeksmeldingen van TSN Thuiszorg aan het Uwv en het feit dat in de polisadministratie geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) geregistreerd staat, heeft mogen afleiden dat de WGA-uitkeringen van de werkneemsters onder het risico van TSN Thuiszorg vielen. Voorts zijn er geen aanknopingspunten dat dit risico bij de overgangen van onderneming per 20 april 2015 en 1 maart 2016 is overgegaan op de verkrijgende ondernemingen. Gelet hierop heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit (met uitzondering van werkneemsters [werkneemster 1] en [werkneemster 2] ) in stand gelaten.

Over bestreden besluit 2

2.6.

De rechtbank heeft overwogen dat de Raad zijn rechtspraak over de toerekening na een overgang van onderneming inmiddels heeft gewijzigd. Volgens de uitspraak van de Raad van 4 december 20196 is doorslaggevend of er na de overname een deel van de overdragende onderneming resteert. Gelet op de gegevens uit het dossier, waaronder het financieel verslag 2016 van TSN Zorg en Welzijn B.V., is daarvan in dit geval sprake. Het Uwv heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat vóór faillissement sprake was van een gedeeltelijke overgang van onderneming, waardoor het risico niet is overgegaan op de verkrijgers. Het Uwv heeft echter ten onrechte niet onderzocht of na faillissement sprake is geweest van een volledige overgang van onderneming doordat andere thuiszorginstellingen activiteiten hebben overgenomen. De rechtbank heeft bestreden besluit 2 vernietigd en heeft vervolgens beoordeeld of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. In dat kader heeft de rechtbank overwogen dat de ingebrachte faillissementsverslagen een sterke aanwijzing vormen dat van een volledige overgang van onderneming na het faillissement van TSN Thuiszorg geen sprake is geweest, zodat het risico na het faillissement niet is overgaan op de verkrijgers. Met uitzondering van de WGA-uitkering van werkneemster [werkneemster 1] zijn de WGA-uitkeringen over de periode van april 2017 tot en met november 2018 daarom terecht verhaald op appellante.

Nieuwe beslissing op bezwaar ter uitvoering van de aangevallen uitspraak

3. Met een besluit van 1 november 2021 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv uitvoering gegeven aan de opdracht van de rechtbank om ten aanzien van de werkneemsters [werkneemster 1] en [werkneemster 2] nieuwe besluiten te nemen. Het Uwv concludeert ten aanzien van eerstgenoemde werkneemster dat zij per 20 april 2015 een dienstverband had bij TSN Verzorging en Verpleging B.V. en dat sprake was van een volledige overgang van onderneming. Gelet hierop wordt de WGA-uitkering van [werkneemster 1] niet meer op ASR verhaald en is het bezwaar alsnog gegrond. Over werkneemster [werkneemster 2] heeft het Uwv vastgesteld dat pro rato wordt verhaald en dat de verhaalde uitkeringsbedragen juist zijn. In zoverre is het bezwaar van appellante ongegrond.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

Vooraf:

4.1.

De relevante wettelijke bepalingen en beleidsregels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak. In deze uitspraak en bijlage heeft de Raad omwille van de leesbaarheid uitsluitend het wettelijk kader vermeld zoals dat gold in de periode van belang in zaak 21/3756 WIA (november 2015 tot en met mei 2016) omdat zowel in de aangevallen uitspraak als in de conclusie van de AG naar dat wettelijk kader wordt verwezen. In de periode van belang in zaak 21/3757 WIA (april 2017 tot en met november 2018) zijn deze wetsartikelen (op delen) gewijzigd dan wel vernummerd, maar qua inhoud en strekking zijn deze wijzigingen voor deze uitspraak van ondergeschikte betekenis.

Over bestreden besluit 1

4.2.

Het hoger beroep van appellante richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit door de rechtbank. Door appellante is (kort gezegd) aangevoerd dat de rechtbank bij haar onderzoek ten onrechte de polisadministratie en de 42eweeksmelding als uitgangspunt heeft genomen, aangezien uit diverse door het Uwv overgelegde werknemersdossiers blijkt dat die administratie niet op orde is. Door appellante is gewezen op onduidelijkheden en tegenstrijdigheden in loonheffingsnummers in onder meer de dossiers van werkneemsters [werkneemster 3] , [werkneemster 4] en [werkneemster 5] .

4.3.

Het Uwv heeft aangegeven zich met de aangevallen uitspraak te kunnen verenigen.

4.4.

De Raad volgt appellante niet in de gestelde onduidelijkheden en tegenstrijdigheden in de polisadministratie. De gedingstukken geven een afdoende verklaring waarom in de polisadministratie ten aanzien van werkneemster [werkneemster 3] het loonheffingsnummer [loonheffingsnummer 1] wordt genoemd. Dit heffingsnummer hoorde bij TSN Thuiszorg op het moment dat deze werkneemster uitviel op [datum] 2012. Dat het loonheffingsnummer van TSN Thuiszorg later is gewijzigd naar [loonheffingsnummer 2] maakt dit niet anders. Aangezien TSN Thuiszorg op [datum] 2012 eigenrisicodrager was, is de WGAuitkering terecht aan haar toegerekend en op appellante verhaald. Ook de stelling van appellante dat sommige besluiten zijn gericht aan de onderneming “Direct 4 weken” treft geen doel, aangezien dit een handelsnaam van TSN Thuiszorg betrof en het dus niet gaat om een andere werkgever.

4.5.

Ten aanzien van werkneemster [werkneemster 4] heeft de rechtbank in rechtsoverweging 108 en 108.1 van de aangevallen uitspraak gemotiveerd waarom de WGA-uitkering van deze werkneemster terecht aan TSN Thuiszorg is toegerekend en op appellante is verhaald. De Raad onderschrijft deze motivering en maakt deze tot de zijne.

4.6.

Ten aanzien van werkneemster [werkneemster 5] geldt dat haar WGA-uitkering bij beslissing op bezwaar van 19 juli 2016 al door het Uwv is uitgezonderd van verhaal omdat (kortgezegd) de werkneemster voorafgaand aan de WGA-toekenning een uitkering op grond van de ZW genoot. De Raad stelt vast dat de betreffende WGA-uitkering bij bestreden besluit 1  in strijd met het vorenstaande  wederom op appellante is verhaald. De rechtbank heeft dit niet onderkend en in zoverre het rechtsgevolg van het vernietigde besluit (beslissing 13) ten onrechte in stand heeft gelaten.

4.7.

Met in achtneming van hetgeen is overwogen in 4.6 ten aanzien van werkneemster [werkneemster 5] kan de rechtbank voor het overige worden gevolgd in haar oordeel dat uit de polisadministratie valt af te leiden dat de WGA-uitkeringen van de in bestreden besluit 1 genoemde werkneemsters (met uitzondering van werkneemster [werkneemster 1] ) op juiste gronden zijn toegerekend aan TSN Thuiszorg en op appellante zijn verhaald. Met de rechtbank en met overneming van de door de rechtbank gebezigde motivering wordt geoordeeld dat er ook geen aanknopingspunten zijn dat ex-werkneemsters, als gevolg van een volledige overgang van onderneming, bij een andere werkgever dan TSN Thuiszorg in dienst zijn getreden. Voor het oordeel dat het risico per 20 april 2015 binnen de ADG-dienstengroep is overgegaan naar andere groepsmaatschappijen (TSN Begeleiding B.V., TSN Zorgcentrale B.V., TSN Verzorging en Verpleging B.V.) dan wel per 1 maart 2016 naar Acteon, wordt dan ook geen aanleiding gezien.

Over bestreden besluit 2

Het standpunt van appellante

5.1.

Het hoger beroep van appellante richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit door de rechtbank. Appellante heeft (kort gezegd) aangevoerd dat de rechtbank voor de vraag of sprake was van een gehele of gedeeltelijke overgang van onderneming ten onrechte het nieuwe criterium, zoals dat volgt uit de uitspraak van de Raad van 4 december 20197, heeft gehanteerd, nu partijen waren overeengekomen dat het oordeel van de rechtbank over bestreden besluit 1 ook voor de daaropvolgende verhaalsbesluiten zou gelden.

5.2.

Appellante heeft voorts (kort gezegd) aangevoerd dat het door de Raad in laatstgenoemde uitspraak neergelegde criterium onjuist is en dat ook ten aanzien van bestreden besluit 2 geldt dat sprake is geweest van gehele overgangen van onderneming vóór en na het faillissement van TSN Thuiszorg. Als gevolg hiervan is het risico overgegaan op de verkrijgers. Appellante heeft ten slotte haar standpunt herhaald dat verhaal op de garantsteller beperkt is tot de periode van faillissement en dat verhaal op de garantsteller in die periode niet aan de orde is zolang de boedel verhaal biedt.

Het standpunt en incidenteel hoger beroep van het Uwv

5.3.

Het Uwv heeft bestreden dat door partijen is overeengekomen dat de overwegingen van de rechtbank ook onverkort voor opvolgende verhaalsbesluiten zouden gelden. Onder verwijzing naar diverse e-mailberichten stelt het Uwv dat enkel de afspraak is gemaakt dat  zo de rechtbank mocht oordelen dat sprake is van onjuiste toerekeningen  dit voor huidige en toekomstige beslissingen zal worden gecorrigeerd.

5.4.

Het Uwv heeft in incidenteel hoger beroep aangevoerd dat – anders dan de rechtbank oordeelde – verhaal op de garantsteller mogelijk is in alle situaties van niet-betaling door de eigenrisicodrager. Het Uwv vindt voorts dat het bestaan van een overgang van onderneming, voor zover relevant voor de toerekening, door hem alleen actief hoeft te worden onderzocht als daar een concrete feitelijke aanleiding van voldoende substantie voor is. De enkele stelling van appellante is daarvoor onvoldoende.

5.5.

Voorts heeft het Uwv het oordeel van de rechtbank bestreden dat de garantsteller in het kader van het verhaal de toerekening van de WGA-uitkering altijd zou kunnen aanvechten. Volgens het Uwv kan dat alleen als de eigenrisicodrager niet meer bestaat ten tijde van de toerekening van de uitkering. Zolang het systeemtechnisch nog niet mogelijk is toerekeningsbesluiten te richten aan de garantsteller staat het Uwv in die situatie toe dat de garantsteller zijn grieven over de toerekening naar voren brengt in het bezwaar tegen het verhaalsbesluit. Zolang de eigenrisicodrager nog bestaat kan deze uitsluitend zelf opkomen tegen een besluit tot toerekening.

Algemene overwegingen naar aanleiding van de conclusie van de AG

Is verhaal op de garantsteller beperkt tot de in artikel 84, vierde lid, van de Wet WIA genoemde situaties?

6.1.

De Raad verenigt zich met het standpunt van de AG dat verhaal op de garantsteller mogelijk is zodra de eigenrisicodrager zijn verplichtingen die voortvloeien uit het zelf dragen van het eigen risico niet nakomt. Dat in artikel 84, vierde lid, van de Wet WIA is bepaald dat het Uwv de WGA-uitkering betaalt en verhaalt op de garantsteller indien de werkgever in staat van faillissement wordt verklaard of indien ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard of indien hij ophoudt werkgever te zijn, betekent niet dat verhaal op de garantsteller buiten deze met name genoemde situaties niet mogelijk is. Zoals de AG in haar conclusie (6.1 t/m 6.30) uiteen heeft gezet stond de tekst van artikel 40, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) aanvankelijk in artikel 75, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en is bij de invoering van de Wet WIA geen inhoudelijke wijziging van deze bepalingen beoogd. Artikel 84 van de Wet WIA bouwt dus voort op de oude regeling uit de WAO. Uit de parlementaire geschiedenis van de WAO blijkt onmiskenbaar dat verhaald wordt op de garantsteller in alle situaties waarin de eigenrisicodrager zijn verplichtingen niet nakomt. Dus ook in situaties van bijvoorbeeld betalingsonwil. De in artikel 84, vierde lid, van de Wet WIA met name genoemde situaties zijn gelet op de wetsgeschiedenis slechts een verduidelijking dat ook in deze situaties verhaald wordt op de garantsteller, maar uit het systeem van artikel 40 van de Wfsv en artikel 84, vierde lid, van de Wet WIA volgt – anders dan appellante heeft betoogd – geenszins dat verhaal op de garantsteller zich tot deze situaties beperkt.

Eerst bewindvoerder/curator aanspreken alvorens verhaal op de garantsteller?

6.2.

De Raad onderschrijft het standpunt van de AG in haar conclusie (7.1 t/m 7.16) dat artikel 84, vierde lid, van de Wet WIA noch enige andere wettelijke bepaling ertoe verplicht dat eerst de bewindvoerder/curator wordt aangesproken alvorens verhaal op de garantsteller kan plaatsvinden. De betalingsverplichting van de garantsteller jegens het Uwv geldt zodra de eigenrisicodrager zijn verplichtingen niet nakomt.

Werking garantie na faillissement?

6.3.

De Raad volgt de AG in haar standpunt dat de garantie ook na faillissement van de eigenrisicodrager zijn werking blijft behouden en dat bij overgang van onderneming verhaal op de oorspronkelijke garantsteller – mede gelet op artikel 40, zevende lid, van de Wfsv – mogelijk is als de verkrijger de overgenomen verplichtingen tegenover het Uwv niet nakomt (8.11 t/m 8.42 van de conclusie).

Gronden die de garantsteller kan aanvoeren tegen het verhaalsbesluit en de onderzoeksplicht van het Uwv

6.4.

De gronden die door appellante tegen de bestreden verhaalsbesluiten zijn aangevoerd betreffen voor een groot deel aspecten die zien op de toerekening van de WGA-uitkering aan de eigenrisicodrager. Zo heeft appellante vraagtekens gezet bij de eerste ziektedag van de werkneemsters, of de werkneemsters niet als vangnetter zijn aan te merken of vallen onder de zogeheten no-riskpolis, en of het risico niet is overgegaan door een overgang van onderneming. In het systeem van de Wet WIA dient een toerekeningsbesluit te worden onderscheiden van het verhaalsbesluit en vormt dit tevens een onmisbare voorwaarde om de WGA-uitkering op de eigenrisicodrager (of garantsteller) te kunnen verhalen.

6.4.1.

Uit de uitspraak van de grote kamer van de Raad van 5 maart 20198 volgt dat een garantsteller belanghebbende wordt bij een uitkeringsbesluit zodra hij op grond van artikel 84, vierde lid, van de Wet WIA een betalingsverplichting heeft. Dit is het geval bij faillissement, het van toepassing zijn van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, dan wel indien de eigenrisicodrager ophoudt werkgever te zijn. In deze situaties heeft de garantsteller een eigen, zelfstandig belang bij een uitkeringsbesluit, gericht aan een (voormalig) werknemer.9 Daarbij is niet van belang of de eigenrisicodrager nog bestaat en deze tegen het besluit zelf ook rechtsmiddelen kan aanwenden.

6.4.2.

In het verlengde van de uitspraak van de grote kamer is de Raad van oordeel dat de garantsteller ook een eigen zelfstandig belang heeft bij een toerekeningsbesluit in de situaties genoemd in artikel 84, vierde lid, van de Wet WIA alsook voor de overige in 6.1 bedoelde situaties waarin de eigenrisicodrager zijn verplichtingen niet nakomt. Op het moment dat de garantsteller door het Uwv wordt aangesproken of voldoende duidelijk is dat dit gaat gebeuren, heeft hij een voldoende objectief en actueel, eigen, en persoonlijk belang en is hij daarmee belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Daarbij is – anders dan Uwv meent – niet van belang of de eigenrisicodrager nog bestaat en deze tegen het toerekeningsbesluit zelf ook rechtsmiddelen kan aanwenden. Als belanghebbende kan de garantsteller tegen de toerekening gronden aanvoeren en zo nodig – bijvoorbeeld in het geval dat een expliciet toerekeningsbesluit ontbreekt – besluitvorming van het Uwv daarover uitlokken. Anders dan in de uitspraak van 10 oktober 200610 nog is overwogen, is de Raad van oordeel dat bij de toerekening van de uitkering aan de eigenrisicodrager betekenis toekomt aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

6.4.3.

Indien in bezwaar tegen een verhaalsbesluit door een garantsteller de toerekening van WGA-uitkeringen ter discussie wordt gesteld, dient het Uwv na te gaan of die gronden zien op eerdere toerekeningsbesluiten die ten aanzien van de eigenrisicodrager zijn genomen. In dat geval dienen de aangevoerde gronden te worden opgevat als een verzoek om terug te komen van die in rechte vaststaande toerekeningsbesluiten. Voor het toetsingskader bij een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden toerekeningsbesluit, verwijst de Raad kortheidshalve naar zijn uitspraak van 20 november 2024.11

6.4.4.

Indien over de verhaalde WGA-uitkering niet eerder een toerekeningsbesluit is genomen dienen de gronden te worden opgevat als een verzoek om een dergelijk toerekeningsbesluit hangende het bezwaar tegen het verhaalsbesluit alsnog te nemen. Dit geldt ook als de aangevoerde gronden zien op feiten of omstandigheden die zich na een eerder genomen toerekeningsbesluit hebben voorgedaan en die er volgens de garantsteller toe dienen te leiden dat het risico over de periode waarover op de garantsteller wordt verhaald niet langer aan de eigenrisicodrager kan worden toegerekend. Hierbij kan met name worden gedacht aan een overgang van onderneming.

6.4.5.

De Raad onderschrijft het standpunt van de AG dat het Uwv bij zijn beoordeling van de aangevoerde gronden de polisadministratie als uitgangpunt mag nemen. Zien de door de garantsteller aangevoerde feiten of omstandigheden op een overgang van onderneming dan mag het Uwv als uitgangspunt nemen hetgeen hem vanuit de Belastingdienst daarover bekend is. Het is aan de garantsteller om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit de onjuistheid van de bij het Uwv bekende of van de Belastingdienst verkregen gegevens blijkt en het is aan het Uwv om daarnaar vervolgens – zo nodig – nader onderzoek te doen.

6.4.6.

Al dan niet gelijktijdig met de beslissing op bezwaar tegen het verhaalsbesluit kan het Uwv vervolgens de garantsteller in kennis stellen van zijn besluitvorming over de door de garantsteller bestreden toerekening.

Toepassing van het vorenstaande op – en beoordeling van – bestreden besluit 2

6.5.

Aangezien appellante in bezwaar tegen de verhaalsbesluiten gronden heeft aangevoerd die mede zagen op de toerekening van de WGA-uitkeringen aan TSN Thuiszorg, heeft het Uwv terecht de juistheid van die toerekeningen nader bezien en zijn besluitvorming daarover in bestreden besluit 2 neergelegd.

6.6.

Over de door partijen in 5.1 en 5.3 ingenomen standpunten is de Raad van oordeel dat uit de gedingstukken niet blijkt van een toezegging door het Uwv dat de overwegingen van de rechtbank in de uitspraak van 31 januari 2018 over de toerekening onverkort zouden gelden voor opvolgende verhaalsbesluiten. De Raad is niet gebleken van een andere toezegging dan door het Uwv is erkend, namelijk dat toerekeningen die door de rechtbank in de uitspraak van 31 januari 2018 als onjuist zouden worden aangemerkt, niet aan opvolgende verhaalsbesluiten ten grondslag zouden worden gelegd. In de uitspraak van 31 januari 2018 heeft de rechtbank zich niet inhoudelijk uitgesproken over de juistheid van de toerekeningen en is het Uwv slechts opgedragen daarnaar nader onderzoek te doen.

6.7.

Bij haar beoordeling of de WGA-uitkeringen over de periode van april 2017 tot en met november 2018 terecht aan TSN Thuiszorg zijn toegerekend (en op appellante zijn verhaald) heeft de rechtbank terecht de inmiddels gewijzigde rechtspraak van de Raad betrokken, zoals neergelegd in de uitspraak van 4 december 201912 (en herhaald in de uitspraak van 26 oktober 202313). In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Raad geen reden die rechtspraak te verlaten. Gelet op die rechtspraak heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat per 20 april 2015 en 1 maart 2016 sprake is geweest van een gedeeltelijke overgang van onderneming, waardoor de onder het eigen risico vallende uitkeringslasten ook na die data onveranderd aan TSN Thuiszorg dienen te worden toegerekend. De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat hetzelfde geldt voor de activiteiten die door diverse andere zorgaanbieders zijn voortgezet na het faillissement van TSN Thuiszorg op 16 maart 2016. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op dat punt. Aangezien TSN Thuiszorg zijn verplichtingen als eigenrisicodrager over de periode van april 2017 tot en met november 2018 niet is nagekomen, heeft het Uwv terecht de aan TSN Thuiszorg toe te rekenen uitkeringslasten op appellante als garantsteller verhaald.

Over bestreden besluit 3

7.1.

Met het besluit van 1 november 2021 is door het Uwv alsnog afgezien van verhaal van de WGA-uitkering van werkneemster [werkneemster 1] op appellante.

7.2.

Met het besluit van 1 november 2021 is het bezwaar tegen het verhaal van de WGAuitkering van werkneemster [werkneemster 2] op appellante wederom ongegrond verklaard. Het Uwv heeft overtuigend gemotiveerd dat de WGA-uitkering van deze werkneemster, aangezien deze op de eerste ziektedag zowel in dienstbetrekking stond tot TSN Thuiszorg als een andere werkgever, terecht (pro rata) aan TSN Thuiszorg is toegerekend en dienovereenkomstig op appellante is verhaald. Door appellante zijn hiertegen geen andere gronden aangevoerd dan die in 4.6 reeds zijn verworpen. Gelet hierop is het beroep tegen het bestreden besluit van 1 november 2021 ongegrond.

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels:

Artikel 40 van de Wfsv (oud):

Artikel 84 van de Wet WIA (oud):