Centrale Raad van Beroep, 27-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:870, 22/3062 PW
Centrale Raad van Beroep, 27-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:870, 22/3062 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 mei 2025
- Datum publicatie
- 25 juni 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:870
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:4605, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/3062 PW
Inhoudsindicatie
Afwijzingen aanvragen om bijzondere bijstand. Kosten eerste maand huur, borg, opknapkosten en inrichtingskosten. Geen bijzondere omstandigheden. Reserveringsmogelijkheid. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren waardoor zij niet heeft kunnen reserveren. Uitgangspunt is dat appellante vanuit haar inkomen op bijstandsniveau voor de gevraagde kosten heeft kunnen reserveren. Anders dan appellante stelt, was de periode daarvoor lang genoeg. De Raad heeft pas ter zitting een overzicht ontvangen waarin de schulden van appellante staan opgenomen. Het college heeft ter zitting terecht gesteld, dat in dit overzicht niet staat wat de aard van de schulden zijn, hoe deze schulden zijn ontstaan en of en wanneer er is afbetaald op de schulden. Uit het overzicht blijkt dan ook niet dat appellante als gevolg van afbetaling van schulden niet heeft kunnen reserveren voor de gevraagde kosten.
Uitspraak
22/3062 PW , 23/2141 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 augustus 2022, 21/912 (aangevallen uitspraak 1) en van 9 juni 2023, 21/5662 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen (college)
Datum uitspraak: 27 mei 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaken om afwijzingen van aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur, borg, opknapkosten en inrichtingskosten. Aan de afwijzingen van de aanvragen ligt ten grondslag dat de kosten niet noodzakelijk zijn en appellante voor de gevraagde kosten had kunnen reserveren. Volgens appellante was de verhuizing naar een eigen woning voor haar noodzakelijk en had zij niet de mogelijkheid om te reserveren voor de gevraagde kosten. Net als de rechtbank volgt de Raad appellante hierin niet.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat, hoger beroepen ingesteld en een nader stuk ingediend. Het college heeft verweerschriften ingediend.
De Raad heeft met een brief van 15 februari 2024 (regiebrief) aan partijen vragen gesteld. Met een brief van 18 maart 2024 heeft het college gereageerd op de regiebrief en een nader stuk ingediend. Met een brief van 29 maart 2024 heeft mr. Cools gereageerd op de regiebrief en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 15 april 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Cools. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. C.B.M. Peters.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante ontvangt sinds juli 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) met een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Appellante heeft op 14 november 2014 haar woning moeten verlaten vanwege een huurachterstand en heeft vervolgens verbleven bij haar ex-partner en daarna enige tijd bij verschillende vriendinnen. Vanaf 24 oktober 2018 woonde appellante bij haar zoon. Zij ontving met ingang van 23 december 2020 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, op grond van de Participatiewet (PW) waarop de inkomsten uit de WIA-uitkering en Toeslagenwet in mindering werden gebracht.
Appellante heeft op 20 december 2020 en op 27 december 2020 aanvragen om bijzondere bijstand ingediend vanwege de verhuizing naar een eigen woning. Deze aanvragen zagen op de eerste maand huur, borg, opknapkosten en inrichtingskosten.
Met een besluit van 23 december 2020 (besluit 1) heeft het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor de eerste maand huur en borg afgewezen. Met een besluit van 24 augustus 2021 (besluit 2) heeft het college de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand voor opknapkosten en inrichtingskosten afgewezen.
Met een besluit van 26 januari 2021 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van appellante tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Met een besluit van 16 november 2021 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van appellante tegen besluit 2 ongegrond verklaard. Aan de afwijzingen van de aanvragen ligt ten grondslag dat de gevraagde kosten niet noodzakelijk zijn omdat de verhuizing niet noodzakelijk was en dat appellante voor deze kosten had kunnen reserveren.
Uitspraken van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraken van de rechtbank. Appellante heeft kort samengevat aangevoerd dat de verhuizing naar een eigen woning voor haar noodzakelijk was. Zij is noodgedwongen bij haar zoon gaan wonen. Na verloop van tijd is de relatie met haar zoon verslechterd, wat heeft geleid tot een onhoudbare situatie. Appellante voert verder aan dat zij niet de mogelijkheid had om te reserveren voor de gevraagde kosten. Zij beschikte over een inkomen op bijstandsniveau en was toegelaten tot een minnelijk schuldentraject. Ook vanwege de korte periode tussen de toewijzing van de woning en de feitelijke verhuizing was reserveren niet mogelijk.