Home

Centrale Raad van Beroep, 27-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:814, 23/2706 BBZ

Centrale Raad van Beroep, 27-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:814, 23/2706 BBZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 mei 2025
Datum publicatie
4 juni 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:814
Zaaknummer
23/2706 BBZ

Inhoudsindicatie

Toekenning bedrijfskapitaal. Bbz 2004. Gezamenlijk subject. Uitsluitend is nog in geschil de vraag of het college het bedrijfskrediet terecht ook aan appellante heeft toegekend. Het Bbz 2004 vindt zijn grondslag in artikel 78f van de Participatiewet (PW). De bepalingen van de PW zijn op een aanvraag op grond van het Bbz 2004 van toepassing, voor zover hiervan niet wordt afgeweken in het Bbz 2004. Niet in geschil is dat appellanten moeten worden aangemerkt als gehuwd als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW. Omdat appellanten als gehuwd moeten worden aangemerkt, zijn zij ingevolge artikel 11, vierde lid, van de PW gezamenlijk subject van bijstand. Dit betekent dat de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan appellanten tezamen moet worden toegekend.

Uitspraak

Datum uitspraak: 27 mei 2025

23/2706 BBZ

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van

17 augustus 2023, 23/1187 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]

het college van burgemeester en wethouders van Deventer (college)

In deze zaak gaat het over de toekenning aan appellanten van algemene bijstand voor levensonderhoud en van bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Volgens appellanten heeft het college het bedrijfskapitaal in strijd met artikel 24 van het Bbz 2004 zowel aan appellant als aan appellante toegekend. Net als de rechtbank volgt de Raad appellanten hierin niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. R.M. Noorlander, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellanten heeft mr. Noorlander schriftelijke vragen van de Raad beantwoord.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 januari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Noorlander, die ook namens appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door F.L.H. Deuzeman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellanten waren beiden woonachtig op adres X te [woonplaats] . Appellant heeft op 29 november 2022 als startende zelfstandig ondernemer een aanvraag ingediend om algemene bijstand en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal (bedrijfskapitaal) op grond van het Bbz 2004.

1.2.

Het college heeft naar aanleiding van deze aanvraag aan appellanten een voorbereidingskrediet van in totaal € 7.824,25 verstrekt en het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK) verzocht om een onderzoek in te stellen naar de levensvatbaarheid van het bedrijf van appellant. Het IMK heeft bij rapport van 22 december 2022 het gevraagde advies uitgebracht.

1.3.

Bij een besluit van 24 februari 2023 heeft het college de aanvraag van 29 november 2022 buiten behandeling gesteld, op de grond dat appellanten niet alle gevraagde gegevens hebben overgelegd. Appellanten hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

1.4.

Bij een besluit van 24 april 2023 heeft het college op het bezwaar van appellanten beslist. Het college heeft het besluit van 24 februari 2023 herzien en aan appellanten op grond van het Bbz 2004 per 27 april 2023 een bedrag van € 35.000,- aan bedrijfskapitaal toegekend in de vorm van een rentedragende lening. Het voorbereidingskrediet van € 7.824,25 heeft het college op dit bedrag in mindering gebracht.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken na de dag van de verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Daartoe heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het volgende overwogen. Het standpunt van appellanten dat het bedrijfskrediet alleen aan appellant had moeten worden verstrekt, volgt de rechtbank niet. Appellanten hebben de aanvraag van 29 november 2022 gezamenlijk ingediend. De daaropvolgende besluiten zijn aan zowel appellant als appellante gericht. Het bedrijfskrediet wordt daarom geacht aan appellant en appellante tezamen te zijn verstrekt. Appellanten hebben het bedrag van € 27.175,75 in de vorm van een rentedragende lening ontvangen. In dit bedrag zit tevens bijstand voor de kosten van levensonderhoud voor de duur van zes maanden ten bedrage van € 10.248,-. Artikel 11, eerste lid, van het Bbz 2004 bepaalt dat de algemene bijstand voorlopig de vorm van een renteloze geldlening heeft die in maandelijkse termijnen wordt uitbetaald. Dat volgt echter niet uit het bestreden besluit. Het college heeft op de zitting erkend dat door na te laten het bedrag van € 27.175,75 te specificeren in een rentedragende lening (bedrijfskapitaal) en renteloze lening (algemene bijstand) niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van het Bbz 2004, is gehandeld. Het bestreden besluit kan daarom geen stand houden.

Het nadere besluit

2.2.

Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 28 augustus 2023 een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen (nader besluit). Daarin heeft het college het volgende beslist. Aan appellanten wordt een bedrijfskapitaal toegekend van € 24.752,- (inclusief het voorbereidingskrediet van € 7.824,25) in de vorm van een rentedragende lening. Daarnaast wordt aan appellanten bijstand toegekend tot een bedrag van € 10.248,- ineens voor de voorziening van de kosten van levensonderhoud gedurende een periode van zes maanden. Dit bedrag wordt verstrekt in de vorm van een renteloze lening overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 van het Bbz 2004.

Het standpunt van appellanten

3. Appellanten zijn het niet eens met de aangevallen uitspraak, voor zover daarin is geoordeeld dat het bedrijfskrediet wordt geacht aan appellanten tezamen te zijn verstrekt, en met het nadere besluit. Wat zij daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels