Centrale Raad van Beroep, 14-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:797, 22/2342 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 14-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:797, 22/2342 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 14 mei 2025
- Datum publicatie
- 26 mei 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:797
- Zaaknummer
- 22/2342 WAJONG
Inhoudsindicatie
De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv de Wajong-uitkering over de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 niet op nihil mocht stellen. Over de periode vanaf 1 januari 2015 is de Wajong-uitkering terecht op nihil gesteld en teruggevorderd en is de tot en met 30 juni 2016 uitbetaalde toeslag eveneens terecht herzien en teruggevorderd.
Uitspraak
22/2342 WAJONG
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 juni 2022, 21/1037 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht in verband met de door appellant in de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 januari 2020 genoten inkomsten is overgegaan tot nihilstelling en terugvordering van de Wajong-uitkering en herziening en terugvordering van de in die periode op grond van de Toeslagenwet ontvangen toeslag. Appellant krijgt deels gelijk. De Raad komt tot het oordeel dat het Uwv de Wajong-uitkering over de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2015 niet op nihil mocht stellen. Over de periode vanaf 1 januari 2015 is de Wajong-uitkering terecht op nihil gesteld en teruggevorderd en is de tot en met 30 juni 2016 uitbetaalde toeslag eveneens terecht herzien en teruggevorderd.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. Sallé. advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft deze zaak gevoegd behandeld met de zaak 22/2343 Wajong op een zitting van 2 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sallé en vergezeld door zijn begeleidster, [naam begeleidster] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst. In de zaak 22/2343 Wajong is op 14 december 2023 afzonderlijk uitspraak gedaan.1
Het onderzoek in de onderhavige zaak is heropend na de zitting. De Raad heeft partijen verzocht in te gaan op de vraag of de uitspraak van de Raad van 18 april 20242 gevolgen heeft voor deze zaak. Beide partijen hebben gereageerd.
De zaak is behandeld op een nadere zitting van 2 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sallé en vergezeld door zijn begeleidster, Nijenhuis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Smit.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Aan appellant, geboren op [geboortedatum] 1988, is vanaf 15 maart 2006 een uitkering toegekend op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998). Bij besluit van 31 januari 2011 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 15 maart 2011 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend. Bij besluit van 21 oktober 2015 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellant per 1 januari 2018 verlaagd naar 70% van het minimumloon, omdat appellant beschikt over arbeidsvermogen. Bij besluit van 9 december 2016 heeft het Uwv de toeslag van appellant met ingang van 1 juli 2016 beëindigd.
Naar aanleiding van een melding op 23 april 2020 door de FIOD, heeft het Uwv in 2020 onderzoek verricht naar gokactiviteiten van appellant. Uit dit onderzoek is volgens het Uwv gebleken dat appellant van 1 januari 2012 tot en met 26 januari 2020 samen met anderen op professionele wijze online heeft gegokt met gebruikmaking van valse identiteitsbewijzen en daarmee per maand gemiddeld € 10.000,- tot € 20.000,- verdiende. Bij besluit van 24 juni 2020 heeft het Uwv vervolgens in verband met deze inkomsten de Wajong-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 januari 2020 op nihil gesteld en de toeslag van appellant over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2016 herzien. In dit besluit staat ook dat appellant over de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 januari 2020 bruto € 117.691,16 te veel aan Wajong-uitkering en over de periode van 1 januari 2012 tot en met 30 juni 2016 bruto € 410,10 te veel aan toeslag heeft ontvangen en dat appellant dit bedrag van in totaal bruto € 118.101,26 aan het Uwv moet terugbetalen.
Bij beslissing op bezwaar van 14 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 24 juni 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft – voor zover relevant – het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij is van mening dat het besluit om zijn Wajong-uitkering op nihil te stellen en zijn toeslag te herzien en het te veel betaalde terug te vorderen in strijd is met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel en het beginsel van equality of arms. Hiertoe voert hij aan dat het Uwv te weinig informatie heeft verzameld om het bestreden besluit te kunnen dragen en had moeten wachten op de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek. Daarnaast kan appellant niet beschikken over zijn computer en data(bestanden) omdat deze door de FIOD in beslag zijn genomen, waardoor het leveren van tegenbewijs onmogelijk is. Verder maken de door appellant bij de FIOD afgelegde verklaringen volgens hem geen onderdeel uit van het procesdossier en kunnen deze niet als (enig) bewijs dienen in onderhavige procedure. Het Uwv had bovendien niet mogen afgaan op de door appellant op 27 mei 2020 bij het Uwv afgelegde verklaringen, omdat hij zich toen niet bewust was van de concrete gevolgen van zijn antwoorden. Hij kon bepaalde vragen bovendien niet goed beantwoorden doordat relevante informatie hierover door de FIOD in beslag is genomen. Het op 27 mei 2020 verklaarde moet worden opgevat als betwisting van de bij de FIOD afgelegde verklaringen.
Appellant voert verder aan dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat de inkomsten vóór 2015 onder het wettelijk minimum loon gelegen moeten hebben. Hij heeft op 27 mei 2020 verklaard dat de inkomsten in het begin maar een paar honderd euro per maand bedroegen. Ook is hij periodes gestopt, in ieder geval eenmaal voor een periode van een jaar. Pas na 2015 heeft hij een administratie bijgehouden. Over de periode vóór 2015 is geen sluitende administratie. Het Uwv kon zijn recht op Wajong over die periode op andere wijze vaststellen. Het onderzoek had zich gelet op de veranderende lijn in de rechtspraak3 moeten richten op de bedragen die hij bij het gokken heeft ingezet. Het Uwv heeft dit onvoldoende onderzocht.
Appellant betoogt ten slotte dat er dringende redenen bestaan om af te zien van terugvordering. Hij heeft met het forensisch-psychologisch rapport van 22 juli 2020 aannemelijk gemaakt dat zijn gedrag hem gelet op zijn stoornissen niet kan worden toegerekend. Appellant ondervindt veel hinder van de terugvordering in zijn dagelijks leven. De financieel geheel uitzichtloze situatie heeft verstrekkende gevolgen voor zijn mentale gezondheid. In dit kader verwijst appellant naar uitspraken van de Raad van 31 maart 20204 en 22 juni 20215. Appellant verzoekt de Raad een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Naar aanleiding van de vraagstelling van de Raad over de tussenuitspraak van 18 april 20246 heeft appellant herhaald dat sprake is van een dringende reden op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. Ten aanzien van de oorzaak van de herziening en terugvordering heeft appellant aangevoerd dat het Uwv een aandeel heeft in de ontstane situatie. Het Uwv was bekend met zijn autisme en de problematiek ten opzichte van communicatie, waardoor hij bij de kleinste tegenslag uit het veld is geslagen. Ook was het Uwv vanaf 2015 en dus geruime tijd voor het besluit tot herziening en terugvordering, bekend met de gokverslaving van appellant en is er ten onrechte niet ingegrepen. Ook is toen niet doorgevraagd met als gevolg dat de situatie heeft kunnen voortduren. Daardoor is pas vijf jaar later een onnodig hoog bedrag teruggevorderd. Appellant heeft verder aangevoerd dat van een bewuste schending van de inlichtingenplicht door hem geen sprake is geweest. Blijkens het psychologisch onderzoeksrapport van 22 juli 2020 kan zijn gedrag hem als gevolg van zijn beperkingen en stoornissen, niet, althans in verminderde mate worden toegerekend. Over de herziening en terugvordering heeft appellant aangevoerd dat deze voor hem – gezien de hoogte van het terugvorderingsbedrag, het feit dat hij slechts een uitkering ontvangt en hij ten gevolge van zijn stoornissen een kwetsbare positie heeft in de samenleving – grote financiële en sociale gevolgen hebben.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval van appellant geen sprake is van een dringende reden op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering dient te worden afgezien. Het Uwv acht hierbij van belang dat de oorzaak van de herziening en terugvordering is gelegen in het feit dat appellant de inlichtingenplicht heeft overtreden. De oorzaak dat een vordering is ontstaan, ligt niet bij het Uwv. In het rapport van de arbeidsdeskundige van 19 oktober 2015 wordt enkel gesproken over verslavingsproblematiek en niet over eventuele inkomsten in verband hiermee. Er kan volgens het Uwv dan ook geen sprake van zijn dat het Uwv redelijkerwijs had moeten onderzoeken of eventueel inkomsten werden gegenereerd in verband met verslavingsproblematiek. De vordering is daardoor niet door toedoen van het Uwv tot een hoog bedrag opgelopen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt in het rapport van 7 augustus 2024 tot de conclusie dat medisch geen dringende reden aanwezig is om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Ook staat de invordering nog steeds on hold. Als er wel kan worden ingevorderd, wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet. Voorts bestaat ook nog de mogelijkheid om op termijn een verzoek om kwijtschelding in te dienen. Het Uwv heeft verder nog naar voren gebracht dat het Uwv het belang van de terugvordering moet afwegen tegen alle relevante feiten en omstandigheden. Eén van de belangrijkste redenen voor het Uwv om terug te vorderen is het behoud van het brede draagvlak voor het sociale zekerheidsstelsel. Iedereen draagt bij aan dit stelsel door middel van het betalen van premies en belastingen. Uitkeringen worden betaald van gemeenschappelijk geld. Om het brede draagvlak voor de sociale zekerheid te behouden is het van belang dat deze gelden rechtmatig worden besteed op de manier waarop dat is vastgelegd in de wet. Het is daarom van belang dat een uitkering waarop geen recht bestaat, wordt terugbetaald. Daarnaast is het ook belangrijk dat het niet mag lonen als iemand door eigen toedoen meer uitkering krijgt dan waar eigenlijk recht op bestaat. Gelet op het eigen aandeel van appellant in het ontstaan van de vordering, het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en wat over de invordering is aangegeven, is het Uwv van mening dat het zwaarwegende belang van terugvordering moet prevaleren en dat er geen aanleiding is om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.