Home

Centrale Raad van Beroep, 22-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:791, 23/863 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 22-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:791, 23/863 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 mei 2025
Datum publicatie
26 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:791
Zaaknummer
23/863 WMO15

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten. Terecht geoordeeld dat geen sprake is van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Afwijzing verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is overschreden maar de lange duur van de procedure heeft bij appellant niet of nauwelijks tot spanning en frustratie geleid.

Uitspraak

23/863 WMO15

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 januari 2023, 21/1754 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)

Datum uitspraak: 22 mei 2025

SAMENVATTING

In deze uitspraak oordeelt de Raad dat de rechtbank het verzoek van appellant om het college te veroordelen in de proceskosten terecht heeft afgewezen. Hoewel de redelijke termijn is overschreden, wordt het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen. Volstaan wordt met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, omdat appellant geen schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sprakel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.E. Robben en mr. Y.J.M. Pijnaker.

Tijdens de behandeling ter zitting heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant, geboren in 1993, heeft zich verschillende keren tot het college gewend voor onder meer opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Met een uitspraak van 11 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank bepaald dat het college aan appellant voor drie weken een dagvergoeding van € 45,- moet verstrekken. Daarmee kan appellant zelf opvang regelen en heeft het college tijd om onderzoek te doen en zo nodig een meer passende oplossing te bieden. In een e-mail van 30 maart 2021 is door de gemachtigde van het college aan de gemachtigde van appellant meegedeeld dat appellant het bedrag van € 45,- per dag tot nader order vergoed krijgt voor het regelen van opvang.

1.2.

Op 16 april 2021 heeft appellant het college verzocht om de door de rechtbank getroffen voorziening in de uitspraak van 11 maart 2021 na 22 april 2021 voort te zetten. Appellant heeft het college verzocht om uiterlijk 20 april 2021 om 14.00 uur op het verzoek te beslissen.

1.3.

Op 20 april 2021 heeft appellant beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van 16 april 2021. Op dezelfde dag heeft het college per brief meegedeeld dat zal worden betaald conform de toezegging in de eerdere e-mail van 30 maart 2021.

1.4.

Op 12 januari 2023 heeft appellant het beroep wegens het niet tijdig beslissen ingetrokken en verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.

De uitspraak van de rechtbank

2. Voor zover hier van belang heeft de rechtbank het verzoek van appellant om het college te veroordelen in de proceskosten afgewezen. Hieraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat geen sprake is van tegemoetkomen zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college had met de e-mail van 30 maart 2021 al toegezegd dat de voorziening tot nader order zou worden voortgezet. Gesteld noch gebleken is dat het college deze toezegging heeft ingetrokken dan wel gewijzigd. Appellant kon er dus vanuit gaan dat hij het daggeld zou blijven ontvangen. Dat heeft het college op 20 april 2021 ook aan appellant bevestigd.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij tegen die uitspraak heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels