Home

Centrale Raad van Beroep, 01-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:764, 22/4019 WIA

Centrale Raad van Beroep, 01-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:764, 22/4019 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 mei 2025
Datum publicatie
23 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:764
Zaaknummer
22/4019 WIA

Inhoudsindicatie

Verrekening buitenlandse inkomsten met WIA-uitkering. Het UWV heeft terecht de inkomsten van arbeid in het buitenland verrekend. Appellante ontving loon uit een dienstbetrekking en dat dit buiten Nederland is maakt dit niet anders. Het UWV heeft ten onrechte nagelaten om het Duitse bruto loon te herleiden naar het Nederlandse fiscale loon. De Raad draagt het UWV op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Vergoeding proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

22/4019 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2022, 22/523 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te Duitsland (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 1 mei 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv de inkomsten die appellante heeft genoten uit een Duitse dienstbetrekking (mini-job) mag verrekenen met haar WIA-uitkering. De Raad oordeelt dat in de Nederlandse wet- en regelgeving de grondslag voor die verrekening kan worden gevonden die voldoet aan de voorwaarden die in de anticumulatiebepalingen in Vo 883/2004 zijn gesteld. Het Uwv is daarom bevoegd om de Duitse inkomsten te verrekenen met de WIA-uitkering. Het Uwv heeft echter ten onrechte nagelaten het Duitse bruto loon te herleiden naar een bruto fiscaal loon naar Nederlandse maatstaven. Aan het Uwv wordt opdracht gegeven dit alsnog te doen en opnieuw op het bezwaar te beslissen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.P. Volk, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2025. Appellante is verschenen en is bijgestaan door mr. Volk en haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante woont in Duitsland. Zij heeft in Nederland en in Duitsland gewerkt. Zij ontvangt vanaf 2 augustus 2018 een Duitse arbeidsongeschiktheidsuitkering (Erwerbsminderungsrente). Aan appellante is ook een pro rata WIA1-uitkering toegekend. Vanaf 5 april 2019 ontvangt appellante een loongerelateerde WGA2-uitkering en vanaf 5 april 2021 een WGA-loonaanvullingsuitkering. Op 28 april 2021 heeft appellante aan het Uwv meegedeeld dat zij in Duitsland in loondienst is gaan werken voor acht uur per week tegen een brutoloon van € 450,- per maand (een zogenoemde mini-job). Het dienstverband is op 31 augustus 2022 beëindigd. Daarna heeft appellante niet meer gewerkt.

1.2.

Met een besluit van 12 mei 2021 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat deze inkomsten worden verrekend met haar WIA-uitkering. Vanaf 1 juni 2021 krijgt appellante daarom een voorschot op haar uitkering van € 2,39 per maand. Hierop is, zo is in hoger beroep toegelicht, een pro rata breuk toegepast.

1.3.

Met een besluit van 19 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 mei 2021 ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat, anders dan appellante heeft gesteld, artikel 61 van de Wet WIA de grondslag biedt voor verrekening van de inkomsten uit arbeid uit Duitsland.

Het standpunt van appellante

3.1.

Volgens appellante is op grond van artikel 53 en overwegingen 29-31 van de preambule van Vo 883/20043 anticumulatie van buitenlandse inkomsten uit arbeid alleen mogelijk wanneer de betreffende nationale regeling anticumulatie met buitenlandse inkomsten uit arbeid expliciet mogelijk maakt. Een dergelijke expliciete grondslag ontbreekt in de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. Noch de Wet WIA, noch het AIB4 kent een dergelijke uitdrukkelijke grondslag voor verrekening van buitenlands inkomen uit arbeid. Deze regelingen kennen slechts een algemene bevoegdheid voor anticumulatie en dat voldoet niet aan de voorwaarden van artikel 53 van Vo 883/2004. Het Uwv is daarom volgens appellante niet bevoegd om haar inkomsten uit arbeid uit Duitsland te verrekenen met de WIA-uitkering. Appellante heeft ook verwezen naar de bijzondere aard van een mini-job in Duitsland. De mini-job wordt in Duitsland fiscaal gunstig behandeld en dit moet doorwerken in de Nederlandse situatie.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft aanvankelijk het standpunt ingenomen dat de verrekening van de Duitse inkomsten is gebaseerd op artikel 61 van de Wet WIA en op artikel 3:2, eerste lid, onder a, van het AIB in samenhang met artikel 5 van Vo 883/2004. Naar aanleiding van nadere vragen van de Raad heeft het Uwv zijn standpunt gewijzigd. Artikel 5 van Vo 883/2004 biedt, volgens het Uwv, niet de juridische grondslag om alsnog te stellen dat betrokkene onder de definitie van werknemer valt als bedoeld onder artikel 1, onder o, van de Wfsv5, naar welke bepaling in artikel 3:2, eerste lid, onder a, AIB wordt verwezen. Het Uwv is bij nader inzien van mening dat de juridische grondslag voor het korten van de inkomsten uit de mini-job op de WIA-uitkering via artikel 61, achtste lid, van de Wet WIA, is gelegen in artikel 3:2, eerste lid, onder b, van de AIB. In deze bepaling wordt verwezen naar het loon, bedoeld in hoofdstuk II van de Wet LB 19646 en dit hoofdstuk kent geen territoriale begrenzing. Het Duitse loon uit dienstbetrekking, dus ook uit de mini-job, valt onder het begrip loon als bedoeld in artikel 10 van dit hoofdstuk. Dat dit inkomen in Duitsland fiscaal gunstig wordt behandeld, maakt niet uit voor het loonbegrip.

3.3.

Ter zitting heeft het Uwv desgevraagd gemeld dat inmiddels definitieve beslissingen zijn genomen met betrekking tot de vaststelling van de WIA-uitkering. De uitkomst van de onderhavige procedure zal worden meegenomen bij de vraag of die beslissingen stand kunnen houden.

Het oordeel van de Raad

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels