Home

Centrale Raad van Beroep, 14-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:749, 23/1155 WW

Centrale Raad van Beroep, 14-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:749, 23/1155 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 mei 2025
Datum publicatie
20 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:749
Zaaknummer
23/1155 WW

Inhoudsindicatie

Weigering WW-uitkering wegens onwerkbaar weer toe te kennen. Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat werkgeefster onder de sinds 1 januari 2020 geldende wet- en regelgeving belanghebbende is bij de weigering uitkeringen toe te kennen. De Raad is van oordeel dat bij vorst onder bijzondere omstandigheden ook een werknemer die zijn werkzaamheden anders dan in de directe buitenlucht verricht, aanspraak kan maken op de uitkering. In dit geval geldt voor twee betrokkenen dat zij ziek waren en dus niet in aanmerking komen voor een uitkering.

Uitspraak

23/1155 WW t/m 23/1167 WW , 23/3299 WW t/m 23/3301 WW , 23/3303 WW t/m 23/3312 WW

Datum uitspraak: 14 mei 2025

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 maart 2023, 22/55 tot en met 22/67 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[werkgeefster B.V.] te [vestigingsplaats] (werkgeefster)

werknemers, zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst (betrokkenen)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaken over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd betrokkenen een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer toe te kennen. Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat werkgeefster onder de sinds 1 januari 2020 geldende wet- en regelgeving belanghebbende is bij de weigering uitkeringen toe te kennen. De Raad is van oordeel dat bij vorst onder bijzondere omstandigheden ook een werknemer die zijn werkzaamheden anders dan in de directe buitenlucht verricht, aanspraak kan maken op de uitkering. In dit geval geldt voor twee betrokkenen dat zij ziek waren en dus niet in aanmerking komen voor een uitkering.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Namens werkgeefster heeft mr. R.W. Kuper, advocaat, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een zienswijze ingediend in het incidenteel hoger beroep van werkgeefster.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2025. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas, mr. V.F.M. Verdouw en mr. C.E.R. Vinkenvleugel. Namens werkgeefster is verschenen haar directeur [X] bijgestaan door mr. Kuper. Betrokkenen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Betrokkenen zijn werkzaam als productiemedewerkers dan wel onderhoudsmedewerkers bij werkgeefster. Het bedrijf van werkgeefster maakt en levert bestratingsproducten. In verband met dagenlange vorst in februari 2021 heeft werkgeefster voor betrokkenen aanvragen bij het Uwv ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) wegens onwerkbaar weer. In de aanvraagformulieren van betrokkenen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] staat dat deels door ziekte en deels door vorst in de grond niet kon worden gewerkt. In de aanvraagformulieren van de overige betrokkenen staat dat door vorst in de grond niet kon worden gewerkt.

1.2.

Bij besluit van 15 juli 2021 heeft het Uwv geweigerd betrokkenen vanaf 8 februari 2022 een WW-uitkering toe te kennen, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarden voor de uitkering. Voor wat betreft betrokkenen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft het Uwv vermeld dat zij ziek waren. Voor wat betreft de overige betrokkenen heeft het Uwv vermeld dat zij werkzaam zijn in een binnendienstfunctie.

1.3.

Tegen deze besluiten is bezwaar gemaakt. Bij afzonderlijke beslissingen op bezwaar van 26 november 2021 (bestreden besluiten) heeft het Uwv die bezwaren ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft de beroepen van werkgeefster en betrokkenen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en het Uwv opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, als volgt geoordeeld.

2.1.

Werkgeefster heeft een rechtstreeks belang bij de inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de koppeling tussen artikel 18 van de WW en artikel 7:629, eerste en negende lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).

2.2.

Verder heeft de rechtbank er, onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad,1 op gewezen dat de uitleg van de woorden ‘uitsluitend als gevolg van vorst’ uit artikel 18 van de WW streng is. De voorwaarde dat de werkloosheid uitsluitend het gevolg is van vorst moet restrictief worden uitgelegd. Dit impliceert dat alleen werknemers die hun functie volledig in de buitenlucht uitoefenen vallen onder de reikwijdte van artikel 18 van de WW. Volgens de rechtbank behoren betrokkenen niet tot die categorie. In de aanvraag om uitkering heeft werkgeefster hen als binnendienstmedewerkers aangeduid en uit wat ter zitting is verklaard blijkt dat zij allen in elk geval een belangrijk deel van hun werkzaamheden binnen of in een overdekte hal uitoefenen.

2.3.

Volgens de rechtbank heeft het Uwv het beroep op het gelijkheidsbeginsel onvoldoende gemotiveerd verworpen. Werkgeefster heeft namelijk ter onderbouwing van deze beroepsgrond informatie overgelegd van [naam B.V.] . Uit die informatie blijkt dat aan twee werknemers van dit bedrijf in dezelfde vorstperiode als aan de orde bij werkgeefster een uitkering is toegekend op grond van artikel 18 van de WW. Net als bij werkgeefster het geval is, produceert [naam B.V.] voorwerpen van beton en vindt die productie plaats in een bedrijfshal. Het had daarom op de weg van het Uwv gelegen om te onderzoeken of de betreffende werknemers functies uitoefenen die daadwerkelijk vergelijkbaar zijn met die van betrokkenen en, zo ja, waarom aan die werknemers wel een uitkering is toegekend. Gelet hierop bevatten de bestreden besluiten een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft de bestreden besluiten daarom wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en het Uwv opgedragen om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van zijn uitspraak. Verder heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van werkgeefster tot een bedrag van € 2.511,- en het Uwv opgedragen het betaalde griffierecht van in totaal € 360,- aan werkgeefster te vergoeden.

Het standpunt van het Uwv

3.1.

Het Uwv heeft aangevoerd dat de rechtbank werkgeefster ten onrechte als belanghebbende heeft aangemerkt. Daarbij heeft het Uwv gewezen op de ‘cirkelregelingen’ van artikel 18 van de WW, artikel 7:628 van het BW en de Regeling onwerkbaar weer (Regeling). De verplichting tot loondoorbetaling van artikel 7:628 van het BW is namelijk afhankelijk van het recht op een uitkering op grond van artikel 18 van de WW en andersom. Het Uwv betoogt dat de beoordeling of sprake is van onwerkbaar weer civielrechtelijk van aard is en dus voorafgaat aan het besluit over recht op een WW-uitkering wegens onwerkbaar weer. Daarom is werkgeefster volgens het Uwv geen belanghebbende bij de weigering van de WW-uitkeringen. Verder heeft de rechtbank het Uwv ten onrechte opgedragen om in verband met het beroep op het gelijkheidsbeginsel nader onderzoek te doen naar de werknemers van [naam B.V.] Volgens het Uwv is er onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen of sprake is van gelijke gevallen. Voor zover al sprake is van een gelijk geval, gaat het om een verkeerd besluit en niet om een bestendige gedragslijn. Volgens het Uwv brengt het gelijkheidsbeginsel niet mee dat een eenmaal gemaakte fout moet worden blijven herhaald. Wat betreft betrokkenen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank heeft nagelaten in te gaan op hun situatie. Volgens het Uwv waren zij ten tijde van de aanvraag ziek, zodat zij niet uitsluitend werkloos zijn als gevolg van buitengewone natuurlijke omstandigheden. Daarom voldoen zij niet aan de voorwaarden van artikel 18 van de WW.

Het standpunt van werkgeefster

3.2.

In incidenteel hoger beroep heeft werkgeefster aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkenen niet vallen binnen de reikwijdte van artikel 18 van de WW. De werkloosheid van betrokkenen is namelijk wel degelijk het directe gevolg van een buitengewone natuurlijke omstandigheid. Er hebben geen andere factoren dan de vorst ten grondslag gelegen aan de werkloosheid. Ondanks dat betrokkenen hun werkzaamheden overwegend binnen uitvoeren, was het door de vorst voor hen (nagenoeg) geheel fysiek onmogelijk om werkzaamheden te verrichten. Door de vorst kon namelijk het materiaal waarmee zij moesten werken – zand, grind en andere ingrediënten voor beton – niet worden aangevoerd en verwerkt. Daarmee is voldaan aan de restrictieve uitleg die de Raad aan toepassing van artikel 18 van de WW heeft verbonden. Verder heeft werkgeefster aangevoerd dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] weliswaar ziek waren, maar tijdens hun ziekte halve dagen hebben gewerkt. Over die uren bestond wel recht op uitkering, omdat zij voor die uren voldoen aan de voorwaarden van artikel 18 van de WW.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING