Home

Centrale Raad van Beroep, 14-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:735, 24/1407 ZW

Centrale Raad van Beroep, 14-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:735, 24/1407 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
14 mei 2025
Datum publicatie
16 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:735
Zaaknummer
24/1407 ZW

Inhoudsindicatie

Eerste ziektedag van de werknemer terecht vastgesteld op 5 maart 2015. De eigenrisicodrager heeft niet aannemelijk gemaakt dat de opgegeven eerste arbeidsongeschiktheidsdag onjuist is.

Uitspraak

24/1407 ZW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2024, 22/4331(aangevallen uitspraak

Partijen:

[appellante B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 14 mei 2025

Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv terecht de eerste ziektedag van de werknemer heeft vastgesteld op 5 maart 2015, zodat de aan hem toegekende uitkering ingevolge de ZW ten laste van appellante als eigenrisicodrager komt. De Raad is van oordeel dat de eigenrisicodrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opgegeven eerste arbeidsongeschiktheidsdag onjuist is.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. drs. E.C. Spiering hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 april 2025. Voor appellante is mr. drs. Spiering verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante is eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW). Per 2 maart 2015 is [naam werknemer] (werknemer) in dienst gekomen bij appellante op basis van een uitzendovereenkomst Fase 1 zonder uitzendbeding met een looptijd tot 1 november 2015. De werknemer is vanaf maandag 2 maart 2015 tewerkgesteld als broodbakker bij inlener [naam inlener] voor 38 uur per week. Tot die datum ontving de werknemer een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 4 maart 2015 heeft het Uwv vanwege de uitzendovereenkomst met appellante de WW-uitkering van de werknemer per 2 maart 2015 beëindigd.

1.2.

De werknemer is op zijn eerste werkdag, maandag 2 maart 2015, onderweg naar zijn werk betrokken geraakt bij een verkeersongeluk. Hij heeft die dag en de daaropvolgende dagen nog gewerkt, maar heeft zich op donderdag 5 maart 2015 ziekgemeld. Appellante heeft de werknemer per 5 maart 2015 ziekgemeld bij het Uwv.

1.3.

Appellante heeft haar werknemer 90% van het loon betaald vanaf 2 maart 2015. De werknemer kreeg na het einde van de arbeidsovereenkomst per 1 november 2015 een ZW-uitkering. Als eigenrisicodrager heeft appellante tot 2 maart 2017, 104 weken na de ziekmelding, de ZW-uitkering betaald.

1.4.

Bij besluit van 16 februari 2017 heeft het Uwv geweigerd aan de werknemer een WIA-uitkering toe te kennen per 2 maart 2017. Als gevolg van een verslechterde gezondheidssituatie is per 1 september 2018 alsnog een WIA-uitkering toegekend aan werknemer waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. De Belastingdienst heeft deze WIA-uitkering in 2021 betrokken bij de berekening van de premie Werkhervattingskas voor appellante, omdat werknemer op zijn eerste arbeidsongeschiktheid in dienstbetrekking stond tot appellante.

1.5.

Bij brief van 20 april 2021 heeft appellante verzocht de betaling van ziekengeld over te nemen op de grond dat de werknemer ziek is geworden vanuit de WW en niet vanuit het dienstverband met appellante. Bij besluit van 6 mei 2022, gehandhaafd bij besluit van 3 augustus 2022 (bestreden besluit), heeft het Uwv laten weten dit verzoek niet inhoudelijk te beoordelen omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv nooit een besluit heeft genomen over de toekenning van een ZWuitkering aan de werknemer. Gelet hierop kan geen sprake zijn van een herziening van die toekenning, zodat het bestreden besluit geen stand kan houden. Het bestreden besluit en het primaire besluit berusten daarom op een ondeugdelijke grondslag.

2.2.

De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en het verzoek van appellante van 20 april 2021 afgewezen, omdat er geen grond is voor toekenning van de ZW-uitkering op de verzochte grondslag dat de werknemer vanuit de WW de ZW is ingestroomd.

Het standpunt van appellante

3.1.

Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens, voor zover het verzoek van appellante van 20 april 2021 is afgewezen. Appellante heeft daartegen aangevoerd dat de arbeidsongeschiktheid is ingetreden op maandag 2 maart 2015 en niet op donderdag 5 maart 2015. Vanaf 2 maart 2015 is loon betaald op grond van artikel 7:629 Burgerlijk Wetboek, loondoorbetaling bij ziekte. Volgens appellante was het recht op WW daarmee op 2 maart 2015 nog niet beëindigd en betekent dit dat de werknemer vanuit de WW arbeidsongeschikt is geworden.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De eerste ziektedag ligt volgens het Uwv op 5 maart 2015.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijk regels