Home

Centrale Raad van Beroep, 07-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:697, 24/1217 ZW

Centrale Raad van Beroep, 07-05-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:697, 24/1217 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 mei 2025
Datum publicatie
13 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:697
Zaaknummer
24/1217 ZW

Inhoudsindicatie

Beëindiging ZW-uitkering. Appellant wordt terecht geschikt geacht voor de geselecteerde functies en n in staat geacht meer dan 65% te kunnen verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.

Uitspraak

24/1217 ZW

Datum uitspraak: 7 mei 2025

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2024, 23/6379 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 25 december 2020 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) en vooral cognitieve beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Akdemir, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 maart 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdemir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Appellant heeft voor het laatst gewerkt als analist voor ongeveer 32 uur per week. Zijn dienstverband eindigde op 30 september 2018. Op 20 mei 2019 heeft hij zich ziekgemeld met klachten als gevolg van Multiple Sclerose (MS). Appellant ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant vanaf 3 juni 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.

1.2.

Appellant heeft voor een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juni 2020 (geldig vanaf 19 mei 2020). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant vier functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 24 november 2020 de ZW-uitkering van appellant vanaf 25 december 2020 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.

1.3.

Bij besluit van 22 november 2021 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een extra beperking aangenomen (ten aanzien van spreken) en heeft op 11 november 2021 een nieuwe FML opgesteld (geldig vanaf 19 mei 2020). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geselecteerde functies onveranderd passend geacht en de mate van arbeidsgeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op 70,63%.

1.4.

Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 november 2021. In een tussenuitspraak van 7 oktober 20221 heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder nadere motivering niet gevolgd kan worden dat de door appellant overgelegde neuropsychologische onderzoeken (NPO’s) niet leiden tot medisch objectiveerbare beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitkomsten van de NPO’s niet een-op-een kunnen worden overgenomen omdat validiteitstesten ontbreken. Niet bekend is welke validiteitstesten het Uwv verwacht. Het Uwv heeft hierop ter zitting geen antwoord kunnen geven. Het besluit van 22 november 2021 is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel uit artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. De rechtbank heeft het Uwv de mogelijkheid geboden om het motiveringsgebrek te herstellen. Het Uwv heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 oktober 2022 ingediend.

1.5.

In een einduitspraak van 19 mei 20232 heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 22 november 2021 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullend rapport van 21 oktober 2022 niet de vraag heeft beantwoord welke vorm van validiteit nodig is. Wel is toegelicht dat een NPO nooit op zichzelf staand is bij het geven van belastbaarheid in arbeid en waarom geen aanvullende beperkingen kunnen worden vastgesteld. De rechtbank heeft het aanvullende rapport zo begrepen dat de uitkomsten van het NPO uit 2018 (nog altijd) niet worden overgenomen omdat deze niet overeenkomen met het klinische beeld dat uit het eigen onderzoek (“de kliniek”) naar voren is gekomen. Met de in het aanvullende rapport van 21 oktober 2022 gegeven motivering kan de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet volgen in de conclusie dat de NPO’s niet leiden tot medisch objectiveerbare beperkingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het motiveringsgebrek niet is hersteld en dat het besluit van 22 november 2021 in strijd met artikel 7:12 van de Awb is genomen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.

1.6.

Bij besluit van 28 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 november 2020 opnieuw ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een nadere motivering gegeven over het belang van symptoomvaliditeitstesten bij een NPO en over “de kliniek” en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om op grond van de NPO’s nadere beperkingen aan te nemen. Als een subsidiair standpunt, namelijk voor het geval de bevindingen uit de NPO’s wel zouden worden overgenomen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 10 augustus 2023 een nieuwe FML opgesteld (geldig per 19 mei 2020) met daarin een aantal extra beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geselecteerde functies ook met inachtneming van die FML onveranderd passend geacht en de mate van arbeidsgeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op meer dan 65%.

Uitspraak van de rechtbank 3

2.1.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medische onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, zoals ook was geoordeeld in de tussenuitspraak van 7 oktober 2022 en de einduitspraak van 19 mei 2023. Ook zijn de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende begrijpelijk en niet tegenstrijdig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de inzichtelijke nadere motivering dat de NPO’s niet leiden tot medisch objectiveerbare beperkingen voldaan aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 19 mei 2023. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook ‘zekerheidshalve’ de afwijkende bevindingen in het NPO uit 2022 overgenomen in de FML van 10 augustus 2023. Appellant heeft in beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ook niet wat betreft een eventuele urenbeperking.

2.2.

De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien te oordelen dat het bestreden besluit in strijd met artikel 2:4 van de Awb niet objectief en onpartijdig tot stand is gekomen.

2.3.

Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat het Uwv onvoldoende beperkingen voor appellant heeft opgenomen in de FML van 10 augustus 2023. De rechtbank heeft, uitgaande van die FML, geoordeeld dat de geschiktheid van de geselecteerde functies in het rapport van de arbeidsdeskundige voldoende is toegelicht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken. De geselecteerde functies worden daarom voor appellant geschikt geacht.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak het volgende aangevoerd. Ondanks de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nogmaals geprobeerd een aanvullende motivering te geven waarom de NPO’s niet leiden tot aanvullende medisch objectiveerbare beperkingen in de FML op het gebied van het cognitief functioneren van appellant. Het bestreden besluit lijkt daarmee op een verkapt hoger beroep waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep in plaats van te handelen conform de uitspraak van de rechtbank stelt de uitspraak van de rechtbank niet te kunnen volgen. Dit maakt het bestreden besluit onzorgvuldig en innerlijk tegenstrijdig. De rechtbank heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het Uwv voldaan heeft aan de opdracht van de rechtbank uit de uitspraak van 19 mei 2023.

3.2.

Door te oordelen dat wat appellant in beroep heeft aangevoerd onvoldoende gewicht in de schaal legt om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bewaar en beroep is de rechtbank voorbijgegaan aan de medische gegevens die er al waren en in de eerste beroepsprocedure waren ingebracht. De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan een urenbeperking, omdat vermoeidheid een bekend nevenverschijnsel is bij MS. Appellant is in 2019 ziekgemeld met onder meer toegenomen vermoeidheidsklachten bij MS. Al eerder was appellant niet in staat gebleken vijf dagen per week te werken. Appellant heeft voorts slaapproblemen. Gezien zijn verstoorde energiehuishouding en ook uit oogpunt van preventie is een urenbeperking voor appellant noodzakelijk.

3.3.

Gelet op het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep had het Uwv iedere twijfel over vooringenomenheid kunnen wegnemen door de zaak na de eerdere uitspraken van de rechtbank voor te leggen aan een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep. Door dit niet te doen is een situatie ontstaan waarbij dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep met name reageert op de overwegingen van de rechtbank waar zij het niet mee eens is. Hierdoor kan serieus aan de objectiviteit van de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden getwijfeld en dat komt in strijd met artikel 2:4 van de Awb.

3.4.

Hoewel appellant in beroep heeft aangevoerd waarom de geselecteerde functies voor hem niet passend zijn, heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom deze wel geschikt zijn.

Het standpunt van het Uwv

3.5.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING