Home

Centrale Raad van Beroep, 30-04-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:676, 24/2845 WW

Centrale Raad van Beroep, 30-04-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:676, 24/2845 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 april 2025
Datum publicatie
9 mei 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:676
Zaaknummer
24/2845 WW

Inhoudsindicatie

Weigering WW-uitkering toe te kennen op de grond dat appellante geen werknemer is in de zin van de WW. Terecht aangenomen dat geen sprake was van arbeid die in dienstbetrekking werd verricht.

Uitspraak

24/2845 WW

Datum uitspraak: 30 april 2025

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 november 2024, 24/931 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv terecht de WW-uitkering van appellante heeft geweigerd op de grond dat appellante geen werknemer is in de zin van de WW, omdat geen sprake was van arbeid die in dienstbetrekking werd verricht. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. O. Labordus hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Labordus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Appellante heeft in de periode van 12 februari 2020 tot en met 16 september 2021 op basis van enkele elkaar opvolgende zorgovereenkomsten zorg verleend aan [X]. De betaling aan appellante vond plaats vanuit het persoonsgebonden budget (PGB) van [X] (budgethouder). Appellante hielp met praktische zaken als boodschappen doen, koken en de post bijhouden, en begeleidde hem bij medische afspraken.

1.2.

De Sociale verzekeringsbank (Svb) verzorgde de administratie van het PGB. Appellante en de budgethouder maakten gebruik van standaard zorgovereenkomsten die beschikbaar werden gesteld door de Svb. Appellante had aanvankelijk een contract voor vijf uur per week, en breidde haar werktijd daarna geleidelijk uit naar twintig uur per week. Daarnaast werkte zij op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij werkgever [Werkgever B.V.]

1.3.

Appellante heeft zich op 5 maart 2021 ziekgemeld voor haar werk bij [Werkgever B.V.]. Zij heeft zich niet ziekgemeld voor de werkzaamheden bij de budgethouder. Wel is ze met het oog op haar gezondheid vanaf 1 september 2021 minder uren bij hem gaan werken, namelijk vijf uur per week.

1.4.

Appellante ontvangt vanaf 7 juli 2021 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

1.5.

De budgethouder is overleden op [overlijdensdatum] 2021. Daarmee is de zorgovereenkomst geëindigd. Appellante heeft op 14 juni 2022 een uitkering aangevraagd op grond van de Werkloosheidswet (WW), met als ingangsdatum 17 september 2021. Het Uwv heeft de aanvraag aanvankelijk buiten behandeling gesteld omdat er onvoldoende informatie was. Nadat appellante aanvullende gegevens heeft overgelegd, heeft het Uwv de aanvraag met een besluit van 8 augustus 2023 afgewezen. Het Uwv is met de beslissing op bezwaar van 14 december 2023 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellante voor de werkzaamheden als zorgverlener niet verzekerd was voor de WW. Het Uwv heeft zich daarbij gebaseerd op de gegevens uit de zorgovereenkomsten. Volgens deze informatie ging het om een overeenkomst van opdracht en werkte appellante niet in dienstbetrekking, zodat zij geen werknemer was. Appellante heeft te weinig naar voren gebracht om te twijfelen over de juistheid van deze gegevens.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellante om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering op grond van een privaat- of publiekrechtelijke dienstbetrekking als werknemer moest worden beschouwd. De bewijslast dat dit het geval was rustte op haar als aanvrager. Vaststaat dat appellante en de budgethouder opeenvolgende zorgovereenkomsten van opdracht zijn aangegaan. De werkzaamheden op grond van deze opeenvolgende zorgovereenkomsten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden gelijkgesteld met werkzaamheden op grond van een arbeidsovereenkomst.

Het standpunt van appellante

3.1.

Appellante is het niet eens met de aangevallen uitspraak. Appellante voert aan dat de werkzaamheden die zij voor de budgethouder heeft verricht moeten worden gekwalificeerd als verzekeringsplichtige arbeid nu de tussen haar en de budgethouder gesloten overeenkomsten voldeden aan alle elementen van een arbeidsovereenkomst, dat wil zeggen persoonlijke arbeidsverrichting, een gezagsverhouding en betaling van loon. Het Uwv heeft volgens appellante ten onrechte geen inhoudelijk onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie, maar is enkel afgegaan op de vermelding in de zorgovereenkomsten dat het gaat om een overeenkomst van opdracht. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de kwalificatie die partijen zelf aan hun rechtsverhouding hebben gegeven niet doorslaggevend is. Appellante stelt dat zij bij het aangaan van de overeenkomsten de intentie had arbeidsovereenkomsten te sluiten, maar dat er geen bruikbare modelzorgovereenkomst beschikbaar was. Het Uwv had de gegevens uit de polisadministratie niet hoeven te gebruiken. Volgens appellante is sprake van een gegrond vermoeden dat deze gegevens onjuist zijn.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en heeft daarbij in wezen de onderbouwing van het in het bestreden besluit herhaald.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING