Centrale Raad van Beroep, 22-04-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:627, 22/407 PW
Centrale Raad van Beroep, 22-04-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:627, 22/407 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 april 2025
- Datum publicatie
- 8 mei 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:627
- Zaaknummer
- 22/407 PW
Inhoudsindicatie
Bezwaar niet-ontvankelijk. Latere ontvangst besluit. Tijdige verzending niet aannemelijk gemaakt. Bezwaar tijdig ingediend. Niet in geschil is dat het besluit niet-aangetekend naar appellant is verstuurd en dat het college niet beschikt over een deugdelijke verzendadministratie. Appellant heeft gesteld dat hij het besluit pas voor het eerst op 23 februari 2021 heeft aangetroffen. Het college heeft de verzending van het besluit op 30 december 2020 niet aannemelijk gemaakt. Gelet op de door appellant gestelde ontvangst van het besluit op 23 februari 2021, moet van worden uitgegaan dat de verzending pas kort daarvoor heeft plaatsgevonden. Omdat het college het bezwaarschrift van appellant op 25 februari 2021 heeft ontvangen, wordt geconcludeerd dat het tijdig is ingediend en dat het door appellant gemaakte bezwaar ontvankelijk is. Dit betekent dat het college alsnog inhoudelijk op dat bezwaar moet beslissen.
Uitspraak
22/407 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 januari 2022, 21/1769 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Gooise Meren (college)
Datum uitspraak: 22 april 2025
In deze zaak heeft het college het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college het bezwaar van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Om die reden moet het college opnieuw, maar nu inhoudelijk, op het bezwaar beslissen.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.Y. Hofstra, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hofstra. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R. d’Accorso.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Met een besluit van 3 augustus 2018 heeft het college aan appellant bijzondere bijstand toegekend in de vorm van borgtocht in verband met een lening van appellant bij Kredietbank Nederland (kredietbank).
Met een besluit van 29 december 2020, met verzenddatum 30 december 2020, heeft het college een bedrag van € 1.502,68 van appellant teruggevorderd, omdat appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende terugbetalingsverplichting in verband met de lening bij de kredietbank. Dit besluit is verzonden naar het adres van [naam opvanglocatie] , een opvanglocatie voor dak- en thuislozen in [woonplaats] . Op dit adres stond appellant ten tijde van belang ingeschreven.
Met een besluit van 3 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 december 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit besluit ligt, samengevat weergegeven, ten grondslag dat het bezwaarschrift van 25 februari 2021 niet binnen de termijn van zes weken na verzending van het besluit van 29 december 2020 is ontvangen en dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat uitgegaan kan worden van de verzenddatum van 30 december 2020, nu het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 29 december 2020 daadwerkelijk op 30 december 2020 is verzonden.