Centrale Raad van Beroep, 27-03-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:617, 24/236 AOW
Centrale Raad van Beroep, 27-03-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:617, 24/236 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 maart 2025
- Datum publicatie
- 6 mei 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:617
- Zaaknummer
- 24/236 AOW
Inhoudsindicatie
De Raad komt tot het oordeel dat de Svb de korting vanwege de inkomsten van de echtgenote van appellant juist heeft berekend. Appellant heeft verzocht terug te komen van een eerder besluit waarmee de korting vanwege niet-verzekerde jaren is berekend. De Raad is van oordeel dat de Svb niet gehouden is terug te komen van dit besluit naar het verleden toe. De Svb heeft die korting voor de toekomst verlaagd, omdat de aanvangsleeftijd voor verzekering van de AOW voor de echtgenote van appellante in 2022 is verhoogd. Dat brengt mee dat zij over een kleiner aantal jaren niet verzekerd is geweest, waardoor deze korting lager uitvalt. Hiermee heeft de Svb appellant niet tekort gedaan.
Uitspraak
24/236 AOW en 24/2809 AOW
Datum uitspraak: 27 maart 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 december 2023, 23/3380 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of de Svb terecht de toeslag op het AOW-pensioen van appellant heeft gekort. Daarbij gaat het in de eerste plaats om een korting vanwege niet verzekerde jaren van de echtgenote van appellant, en verder om inkomsten die in mindering worden gebracht. De Raad komt tot het oordeel dat de Svb de korting vanwege de inkomsten van de echtgenote van appellant juist heeft berekend. Appellant heeft verzocht terug te komen van een eerder besluit waarmee de korting vanwege niet-verzekerde jaren is berekend. De Raad is van oordeel dat de Svb niet gehouden is terug te komen van dit besluit naar het verleden toe. De Svb heeft die korting voor de toekomst verlaagd, omdat de aanvangsleeftijd voor verzekering van de AOW voor de echtgenote van appellante in 2022 is verhoogd. Dat brengt mee dat zij over een kleiner aantal jaren niet verzekerd is geweest, waardoor deze korting lager uitvalt. Hiermee heeft de Svb appellant niet tekort gedaan.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2024. Appellant heeft deelgenomen via een videoverbinding. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.
Na de zitting heeft appellant zijn standpunt schriftelijk verder toegelicht. De Svb heeft, zoals aangekondigd op de zitting, op 13 december 2024 een nieuw besluit genomen, dat op grond van artikel 6:19 en 6:24 van de Awb1 is betrokken bij het hoger beroep. Appellant heeft tegen dit nieuwe besluit nadere gronden aangevoerd.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Awb is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven en is het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de Svb aan appellant vanaf april 2013 een ouderdomspensioen toegekend op grond van de AOW.2 Op dit pensioen is een korting toegepast van 14 % omdat appellant afgerond zeven jaren niet verzekerd zou zijn geweest voor de AOW omdat hij in Duitsland woonde of werkte. Bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd voerde appellant een gezamenlijke huishouding met zijn partner, met wie hij op een later moment is gehuwd. Bij het besluit van 4 juli 2013 heeft de Svb aan appellant ook een toeslag op het AOW-pensioen toegekend waarop een korting is toegepast van 34%. De Svb heeft die korting toegepast omdat de echtgenote van appellant vanaf haar aanvangsleeftijd voor de AOW (4 april 1996) tot de pensioengerechtigde leeftijd van appellant (9 april 2013) niet verzekerd zou zijn geweest voor de AOW.
Met een beslissing op bezwaar van 20 maart 2014 heeft de Svb het besluit van 4 juli 2013 herroepen en de korting op het AOW-pensioen vanwege niet verzekerde jaren van appellant vastgesteld op 6%. De korting op de toeslag vanwege niet verzekerde jaren van zijn echtgenote is met deze beslissing op bezwaar vastgesteld op 30 %. Daartoe overweegt de Svb dat voor appellante de pensioengerechtigde leeftijd op 67 jaar ligt en daarmee de aanvangsleeftijd op 17 jaar. Zij was niet verzekerd vanaf haar aanvangsleeftijd (4 juni 1998) tot de pensioengerechtigde leeftijd van appellant. Afgerond gaat het om vijftien jaren. Tegen de beslissing van 20 maart 2014 is geen beroep ingesteld.
Vanaf november 2020 heeft de Svb over verschillende perioden de toeslag op de AOW herzien vanwege de inkomsten van de echtgenote van appellant en de te veel betaalde toeslag teruggevorderd.
Op 23 januari 2023 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen een besluit van 16 januari 2023 over de manier van terugbetalen van teveel betaalde toeslag. Omdat de bezwaren van appellant vooral gericht waren tegen de korting op de toeslag vanwege niet verzekerde jaren van zijn echtgenote heeft de Svb het bezwaarschrift van 23 januari 2023 ook opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit van 20 maart 2014, voor zover het gaat om de op de toeslag toegepaste korting.
In een besluit van 4 mei 2023 (besluit 1) heeft de Svb laten weten niet terug te komen van dit besluit. Volgens de Svb is de echtgenote van appellante in de periode van 4 juni 1998 tot en met 8 april 2013 niet verzekerd geweest voor de AOW. Met een tweede besluit van 4 mei 2023 (besluit 2) heeft de Svb de AOW-toeslag vanwege inkomsten van de echtgenote van appellant herzien over de periode van augustus 2022 tot en met maart 2023. De toeslag is vastgesteld op € 486,94. Appellant heeft over deze periode € 189,94 te veel toeslag ontvangen. Dit bedrag wordt teruggevorderd.
Appellant heeft tegen deze twee besluiten van 4 mei 2023 bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 5 juli 2023 (bestreden besluit 1) heeft de Svb beide besluiten gehandhaafd. Bij de heroverweging van besluit 1 komt de Svb tot de conclusie dat geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd en dat de beslissing van 20 maart 2014 over de korting van 30% op de toeslag niet onjuist is. Verder overweegt de Svb dat met besluit 1 niet opnieuw is beslist over de korting van 6% op het AOW-pensioen van appellant, zodat deze korting niet in een heroverweging in bezwaar tegen besluit 1 kan worden betrokken. Over het bezwaar tegen besluit 2 overweegt de Svb dat dit besluit voortbouwt op de berekening van de toeslag in het besluit van 20 maart 2014. Appellant heeft niet aangevoerd dat het inkomen van zijn echtgenote verkeerd is berekend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en dus de weigering om terug te komen van het eerdere besluit over de korting van de toeslag en het besluit over herziening en terugvordering in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft appellant geen nieuwe feiten en/of omstandigheden aangevoerd die moeten leiden tot herziening van de korting op de toeslag. Appellant heeft verder niet onderbouwd dat er fouten zijn gemaakt bij de vaststelling van die korting. In zijn beroepschrift heeft appellant geen gronden aangevoerd tegen de herberekening en terugvordering van de toeslag, anders dan dat de korting van 30% onjuist is. Verder overweegt de rechtbank dat de korting van 6% op het AOW-pensioen van appellant rechtens vaststaat en dat appellant geen verzoek om herziening daarvan heeft ingediend.
Hoger beroep en nieuw besluit Svb
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Naar aanleiding van de behandeling op de zitting bij de Raad heeft de Svb op 14 december 2024 een nieuwe beslissing genomen op het bezwaar (bestreden besluit 2) ter vervanging van bestreden besluit 1. Met bestreden besluit 2 heeft de Svb de korting van 30% op de toeslag gehandhaafd voor de periode van 9 april 2013 tot en met oktober 2022. Vanaf november 2022 is de korting vastgesteld op 28%. In verband hiermee is ook de terugvordering op een lager bedrag vastgesteld. Daarbij heeft de Svb overwogen dat in november 2022 de AOW-aanvangsleeftijd voor het jaar 2028 is vastgesteld op 17 jaar en drie maanden. In bestreden besluit 1 is de Svb nog uitgegaan van een aanvangsleeftijd voor de echtgenote van 17 jaar. Omdat de aanvangsleeftijd voor betrokkenen die in of na 2028 de AOW-gerechtigde leeftijd zullen bereiken drie maanden later is komen te liggen, was de echtgenote van appellant over een kortere periode niet verzekerd voor de AOW. Afgerond naar beneden is zij veertien jaren niet verzekerd geweest. Appellant heeft daarom vanaf november 2022 recht op een toeslag met een korting van 28% in plaats van 30%. De terugvordering over de maanden augustus 2022 tot en met maart 2023 wordt daarom verlaagd tot een bedrag van € 121,29.
Met bestreden besluit 2 is de Svb niet volledig aan de bezwaren van appellant tegemoet gekomen. Op grond van de artikelen 6:19, eerste lid en 6:24 van de Awb heeft het hoger beroep dan ook mede betrekking op bestreden besluit 2.
Het standpunt van appellant
Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en met bestreden besluit 2. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.