Home

Centrale Raad van Beroep, 01-04-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:580, 21/1301 BBZ

Centrale Raad van Beroep, 01-04-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:580, 21/1301 BBZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 april 2025
Datum publicatie
22 april 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:580
Zaaknummer
21/1301 BBZ

Inhoudsindicatie

Terugvordering uitkering Bbz 2004. Geen reden om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Het college was bevoegd om op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder c, van het Bbz 2004 de in de vorm van een lening verstrekte bijstand van appellant terug te vorderen. Er bestaat geen reden om van terugvordering af te zien wegens eigen aandeel van het college. Uit de door het college verstrekte informatie moest voor appellante duidelijk zijn dat een hogere netto winst leidt tot een lager recht op bijstand. Het was de taak van appellante als zelfstandige om een goede boekhouding te voeren, de ontwikkeling van het bedrijfsresultaat te volgen en te reserveren voor verplichtingen, zoals terugbetaling van te veel ontvangen leenbijstand. Het college is niet tekort geschoten in zijn voorlichtende taak. Het college mocht de bijstand daarom terugvorderen.

Uitspraak

21/1301 BBZ

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 maart 2021, 20/756 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Emmen (college)

Datum uitspraak: 1 april 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de terugvordering van bijstand op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Volgens appellante moet het college afzien van gehele of gedeeltelijke terugvordering vanwege diens aandeel in het ontstaan van die terugvordering. Appellante krijgt geen gelijk. De Raad oordeelt dat het college het teruggevorderde bedrag van haar mocht terugvorderen.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft partijen voorafgaand aan de zitting schriftelijke vragen gesteld. Het college heeft daarop gereageerd en nadere stukken ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 februari 2025. Appellante heeft telefonisch aan de zitting deelgenomen. Het college is met voorafgaand bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante exploiteerde in de periode waar het hier om gaat een tattooshop.

1.2.

Het college heeft appellante, voor zover van belang, bij besluit van 23 november 2016 bedrijfskapitaal verstrekt tot een bedrag van € 21.000,- in de vorm van lening met een rente van 8% en een aflossingsperiode van 60 maanden in termijnen van € 350,-. Tevens heeft het college aan appellante over de periode van 1 december 2016 tot 1 juni 2017 en van 1 oktober 2017 tot 1 oktober 2018 bijstand voor levensonderhoud verstrekt in de vorm van een lening op grond van het Bbz 2004.

1.3.

Bij besluit van 20 december 2018 heeft het college de over de boekjaren 2016 en 2017 als lening verleende bijstand omgezet in bijstand om niet. Het college heeft beslist dat appellante die bijstand niet hoeft terug te betalen, omdat uit de jaarcijfers bleek dat het netto-inkomen van appellante in die jaren samen met de leenbijstand gelijk of lager was dan de voor haar geldende bijstandsnorm.

1.4.

Bij besluit van 16 augustus 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 januari 2020 (bestreden besluit), heeft het college het recht op bijstand van appellante over het boekjaar 2018 definitief vastgesteld en daarbij een bedrag van € 6.378,30 van appellante teruggevorderd. Aan dat besluit heeft het college, voor zover van belang, het volgende ten grondslag gelegd. Appellante heeft in 2018 € 7.808,56 als leenbijstand ontvangen en zij had recht op niet meer dan € 1.430,26, omdat zij met haar bedrijf een winst van € 11.710,- heeft behaald. Dat appellante een deel van de winst heeft gebruikt om de eerder van het college verkregen lening terug te betalen, betekent niet dat dit in mindering wordt gebracht op het terug te betalen bedrag. Volgens het college kan de keuze van appellante om een deel van haar inkomen te besteden aan de aflossing van een lening aan de gemeente niet worden afgewenteld op de bijstand ingevolge het Bbz 2004.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante moet het college geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering. Wat zij daartoe heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels