Home

Centrale Raad van Beroep, 02-04-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:530, 22/2777 WW

Centrale Raad van Beroep, 02-04-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:530, 22/2777 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 april 2025
Datum publicatie
14 april 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:530
Zaaknummer
22/2777 WW

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering WW-uitkering en toeslag. Oplegging boete. Schending inlichtingenplicht. Niet voldaan aan het beschikbaarheidsvereiste. Appellant was niet beschikbaar voor arbeid en heeft dit niet gemeld bij het Uwv. Geen sprake van dringende redenen.

Uitspraak

22/2777 WW

Datum uitspraak: 2 april 2025

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2022, 21/6367 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WW-uitkering en toeslag van appellant heeft ingetrokken over de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 mei 2021 en een bedrag van € 3.140,65 aan onverschuldigd betaalde WW,65 aan onverschuldigd betaalde -uitkering en toeslag van appellant heeft teruggevorderd. Daarnaast dient de vraag te worden beantwoord of het Uwv appellant terecht een boete heeft opgelegd van € 1.570,33. De Raad beantwoordt deze vragen bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Shaaban, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft partijen in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Raad van 18 april 20241 over het toetsingskader bij herzienings- of terugvorderingsbesluiten de Raad te informeren of de uitspraak volgens hen gevolgen heeft voor deze zaak.

Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 november 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Shaaban. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Appellant ontving sinds 1 februari 2021 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Omdat appellant onbereikbaar was voor het werkbedrijf en hij geen sollicitatieactiviteiten doorgaf, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant uitbetaalde WW-uitkering en toeslag. In het kader van dit onderzoek heeft op 30 juni 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen appellant en een inspecteur van de directie Handhaving van het Uwv. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 12 juli 2021. Het Uwv heeft op basis hiervan geconcludeerd dat appellant niet beschikbaar was voor arbeid en dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden door dit niet aan het Uwv te melden.

1.2.

Bij besluit van 5 augustus 2021 heeft het Uwv het besluit waarin appellant een WWuitkering en een toeslag is toegekend, ingetrokken.

1.3.

Bij besluit van 6 september 2021 heeft het Uwv een bedrag van € 3.140,65 bruto aan over de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 mei 2021 onverschuldigd betaalde WWuitkering en toeslag van appellant teruggevorderd.

1.4.

Bij een tweede besluit van 6 september 2021 heeft het Uwv aan appellant een boete opgelegd van € 1.570,33 wegens schending van de inlichtingenplicht.

1.5.

Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen de in 1.2 tot en met 1.4 vermelde besluiten bij beslissing op bezwaar van 17 december 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv uit de verklaringen van appellant tijdens het gesprek op 30 juni 2021 mogen afleiden dat hij duidelijk en eenduidig te kennen heeft gegeven dat hij zich niet beschikbaar stelt om arbeid te aanvaarden. Appellant heeft tijdens dit gesprek verklaard dat hij sinds de aanvang van de werkloosheid niet heeft gesolliciteerd. Toen appellant werd gevraagd of hij sinds zijn werkloosheid niet beschikbaar was, antwoordde hij bevestigend. Appellant verklaarde lichamelijke klachten te hebben en alleen licht werk te kunnen doen, maar dat hij het om redenen van psychische aard niet aan zou kunnen om te werken en ook vanwege de verzorging van zijn zoon niets kon doen. Het niet solliciteren (alleen) is dan ook niet de reden dat de WW-uitkering en toeslag zijn ingetrokken, maar het niet beschikbaar zijn om arbeid te aanvaarden was daarvoor de reden. Dat appellant recht zou hebben op vrijstelling van de sollicitatieplicht is volgens de rechtbank niet gebleken nu appellant daarvoor geen aanvraag heeft ingediend en daarover geen besluit is genomen. Verder heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven dat van een maatregel wegens onvoldoende solliciteren geen sprake kan zijn nu de WW-uitkering en toeslag zijn ingetrokken wegens het niet beschikbaar zijn voor arbeid. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn stelling dat het ontstaan van de terugvordering en boete mede te wijten is aan het Uwv. Dat het werkbedrijf een aantal brieven naar een oud adres heeft gestuurd, laat volgens de rechtbank onverlet dat appellant naar aanleiding van verschillende juist geadresseerde brieven contact met het Uwv had kunnen opnemen. De stelling van appellant dat de uitnodiging voor het gesprek met de inspecteur de eerste brief is van het Uwv die hij op het juiste adres heeft ontvangen, is door de rechtbank niet aannemelijk geacht. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen aanleiding voor verlaging van het teruggevorderde bedrag of de hoogte van de boete. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv, met verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 december 2021, voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een dringende reden. De verklaring van de huisarts die appellant in beroep heeft overgelegd is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Naar het oordeel van de rechtbank is het Uwv terecht tot de conclusie gekomen dat appellant niet beschikbaar was om arbeid te aanvaarden en dat hij zijn informatieplicht heeft overtreden door dit niet uit eigen beweging te melden aan het Uwv. Daarom heeft het Uwv de WW-uitkering en toeslag terecht ingetrokken en teruggevorderd en heeft het Uwv ook terecht een boete opgelegd aan appellant.

Het hoger beroep van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat een duidelijke aanleiding voor het onderzoek ontbreekt. Appellant betwist daarnaast dat hij niet beschikbaar was voor arbeid. Hij heeft er daarbij op gewezen dat hij eerder onder dezelfde omstandigheden, met de mantelzorg en zijn gezondheidsklachten, heeft gewerkt bij zijn voormalige werkgever. Ook is appellant per 30 augustus 2021 alsnog aan het werk gegaan, wat het standpunt bevestigt dat de zorg voor zijn zoon hem er niet van weerhouden heeft werkzaamheden te verrichten. Bovendien waren de door de inspecteur gestelde vragen op de afspraak van 30 juni 2021 volgens appellant sturend en is ten onrechte geen tolk ingeschakeld. Het onderzoek door het Uwv was daarom onzorgvuldig. Het Uwv had na het gesprek van 30 juni 2021 volgens appellant verder onderzoek moeten doen naar zijn situatie en hem vrijstelling moeten verlenen van de sollicitatieplicht. Appellant is door het Uwv nooit gewezen op de mogelijkheid tot het aanvragen van vrijstelling. Tot slot handhaaft appellant zijn standpunt dat het opleggen van een boete gezien zijn situatie een te vergaande maatregel is. Appellant had lichamelijke en psychische klachten en daarnaast de mantelzorg voor zijn zoon. Volgens appellant is sprake van verminderde verwijtbaarheid. Appellant voert in dit kader opnieuw aan dat hij verschillende brieven van het Uwv niet heeft ontvangen. Appellant stelt dat hij niet op de hoogte was van de inlichtingenplicht en heeft deze daarom niet bewust geschonden.

3.1.

Naar aanleiding van de vraagstelling van de Raad over de tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft appellant aangevoerd dat een onzorgvuldige werkwijze van het Uwv in deze zaak ertoe heeft geleid dat de terugvordering onnodig is opgelopen. Indien de brieven van het Uwv naar het juiste adres van appellant waren verzonden en het Uwv via het juiste telefoonnummer met appellant contact had opgenomen, had appellant eerder de gelegenheid gehad om melding te doen van zijn situatie en om vrijstelling van de sollicitatieplicht kunnen verzoeken. Appellant meent dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en de wijze waarop het Uwv onderzoek heeft gedaan naar de rechtmatigheid van de uitkering. Er is volgens appellant dan ook sprake van dringende redenen om af te zien van de terugvordering en de opgelegde boete.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

3.3.

Naar aanleiding van de vraagstelling van de Raad over de tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft het Uwv naar voren gebracht dat de door appellant aangegeven bijzondere omstandigheden, namelijk de zorg voor zijn zieke zoon en zijn eigen arbeidsongeschiktheid, juist bevestigen dat appellant niet beschikbaar was om arbeid te aanvaarden. Verder stelt het Uwv dat de terugvordering niet is opgelopen door stilzitten door het Uwv. Het Uwv benadrukt dat rekening is gehouden met de financiële gevolgen van de terugvordering voor appellant. Omdat appellant al enige tijd geen aflossingscapaciteit meer heeft, betaalt hij op dit moment niet terug. Tot slot heeft het Uwv appellant in de gelegenheid gesteld met (medische) stukken te onderbouwen dat hij vanwege zijn eigen arbeidsongeschiktheid en/of de ziekte van zijn zoon niet tot enige melding in staat was, zodat kan worden onderzocht of reden bestaat de boete te matigen of af te zien van oplegging van de boete.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels