Home

Centrale Raad van Beroep, 25-03-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:527, 22/2263 PW

Centrale Raad van Beroep, 25-03-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:527, 22/2263 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 maart 2025
Datum publicatie
17 april 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:527
Formele relaties
Zaaknummer
22/2263 PW

Inhoudsindicatie

Schending artikel 8:57, lid 1, Awb door de rechtbank. Ten onrechte zitting achterwege gelaten. Afwijzing aanvragen om bijzondere bijstand. Kosten woninginrichting. De rechtbank heeft ten onrechte afgezien van het horen van appellante op de zitting. De gemachtigde heeft niet passief toestemming gegeven voor het achterwege laten van de zitting. Geen strijd met artikel 6, eerste lid, EVRM, omdat de Raad de zaak volledig kan beoordelen en appellante haar standpunt ter zitting van de Raad mondeling heeft kunnen toelichten. Kosten vloeien niet voort uit bijzondere omstandigheden. Appellante had moeten reserveren voor de inrichtingskosten.

Uitspraak

22/2263 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juni 2022, 21/5752 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (college)

Datum uitspraak: 25 maart 2025

Het gaat in deze zaak om de vraag of het college de aanvragen van appellante om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting en een maand dubbele huur op goede gronden heeft afgewezen. De Raad komt tot het oordeel dat dat het geval is. Appellante had voor deze kosten kunnen reserveren. Voor zover de aanvraag om inrichtingskosten ziet op vervanging van haar beschadigde inboedel, bestaat op grond van artikel 14 van de PW geen recht op bijstand. Wel oordeelt de Raad dat de rechtbank ten onrechte een zitting achterwege heeft gelaten. De Raad ziet hierin geen reden om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Voor zover appellante benadeeld zou zijn door het achterwege laten van de zitting bij de rechtbank is dit ondervangen door de mogelijkheid om ter zitting van de Raad te worden gehoord.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

In de oproepingsbrief voor de zitting heeft de Raad partijen gewezen op een uitspraak van de Raad van 27 augustus 2024, waarin de gemachtigde van appellante ook als gemachtigde optrad in een procedure tegen dezelfde wederpartij, namelijk het college.1

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 januari 2025. Voor appellante is mr. Van Os verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A.A.M.E. Adriaens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante huurde een woning op een adres in [woonplaats] . In een brief van de woningbouwvereniging van 12 april 2021 aan appellante staat het volgende. Na een aantal incidenten leeft appellante op dit moment op zeer gespannen voet met een aantal bewoners en hun familie uit haar flatgebouw. Appellante vreest voor de veiligheid van haarzelf en haar twee kinderen. Er is geen zicht op verbetering van de relatie tussen appellante en haar buren. Voor haar is de situatie onhoudbaar. Daarom heeft de woningbouwvereniging besloten appellante te helpen met het vinden van een andere huurwoning in [woonplaats] . Zodra er een geschikte woning beschikbaar is, wordt zij benaderd en zal de woning aan haar worden aangeboden. Vervolgens heeft de woningbouwvereniging appellante op 27 augustus 2021 een nieuwe huurwoning aangeboden per 13 oktober 2021.

1.2.

Op 30 augustus 2021 heeft appellante bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend voor de kosten van woninginrichting, bestaande uit de kosten van een inboedel en het opknappen en stofferen van de nieuwe huurwoning tot een bedrag van € 6.334,-. Op 3 oktober 2021 heeft appellante bij het college ook nog een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de PW ingediend voor de kosten van dubbele huur tot een bedrag van € 178,82.

1.3.

Met besluiten van 21 september 2021 en 15 oktober 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 25 november 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college het volgende ten grondslag gelegd. Appellante heeft gesteld dat haar inboedel niet meer bruikbaar is als gevolg van een lekkage in haar vorige woning. De kosten van een inboedel vloeien dus voort uit waterschade en niet uit de verhuizing. Omdat geleden of toegebrachte schade volledig is uitgesloten van bijstandverlening heeft appellante geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten van een inboedel. Voor de overige inrichtingskosten en de dubbele huurlasten had appellante gelet op haar inkomen uit arbeid kunnen reserveren. Gebleken is namelijk dat appellante een inkomen uit arbeid heeft van € 1.598,47 netto per maand. De voor appellante geldende bijstandsnorm is € 1.078,70 per maand. Hiervan dient appellante 5% te reserveren, wat € 53,93 per maand is. Daarnaast heeft zij een meerinkomen van € 519,77 per maand. In totaal kon appellante dus € 573,70 per maand reserveren voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen of andere onverwachte uitgaven. Gelet op de brief van de woningbouwvereniging van 12 april 2021 wist appellante vanaf dat moment dat zij een nieuwe woning kon krijgen. Aangezien zij per 13 oktober 2021 de nieuwe woning had geaccepteerd, kon zij gedurende ruim zes maanden € 573,70 per maand reserveren. In totaal is dit € 3.442,20. Met dit bedrag had appellante alle opknap- en stofferingskosten en de dubbele huurlasten kunnen voldoen.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft overwogen dat geen van beide partijen heeft aangegeven prijs te stellen op een behandeling ter zitting, waarna de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 7:15

Artikel 8:57

Artikel 8:75