Home

Centrale Raad van Beroep, 07-03-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:425, 24/334 AOW

Centrale Raad van Beroep, 07-03-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:425, 24/334 AOW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 maart 2025
Datum publicatie
20 maart 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:425
Zaaknummer
24/334 AOW

Inhoudsindicatie

AOW-pensioen is toegekend met een korting van 8% omdat appellant niet als ingezetene van Nederland werd beschouwd tussen 1972 en 1975. Beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet aangezien de situaties van de als voorbeeld aangevoerde personen niet gelijk zijn aan de situatie van appellant.

Uitspraak

24/334 AOW

Datum uitspraak: 7 maart 2025

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 december 2023, 23/2719 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

SAMENVATTING

Appellant is het er niet mee eens dat de Svb een korting van 8% op zijn AOW-pensioen heeft toegepast. Partijen zijn het erover oneens of appellant verzekerd is geweest op grond van ingezetenschap in het eerste jaar na zijn aankomst in Nederland vanuit Suriname in 1975. Appellant stelt dat hij toen een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en wijst ook op de banden tussen Suriname en Nederland. De Raad is het (net als de rechtbank) eens met de Svb dat appellant het eerste jaar na aankomst nog niet verzekerd was. De Raad vindt niet dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Ook is er volgens de Raad geen sprake van discriminatie naar herkomst.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.S.G. Lie, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 januari 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C.J. Forder, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.A. van der Vlist.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1955 in Paramaribo , Suriname. Appellant heeft familie in Nederland en heeft het schooljaar 19651966 in Nederland doorgebracht. In augustus 1975 is hij voor studie naar Nederland gekomen. Na zijn studie heeft hij in Nederland gewerkt. Appellant heeft op 12 juni 2022 de pensioengerechtigde leeftijd voor de AOW1 bereikt. Op 29 april 2022 heeft appellant een aanvraag om een AOW-pensioen ingediend. Met een besluit van 19 mei 2022 heeft de Svb aan appellant een AOW-pensioen toegekend met een korting van 16%. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.

1.2.

Met een besluit van 8 februari 2023 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar gegrond verklaard en de korting op het AOW-pensioen vastgesteld op 8%. Daarbij is de Svb ervan uitgegaan dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW van 12 juni 1972 (de aanvangsleeftijd) tot en met 12 augustus 1976 en van 14 september 1980 tot en met 20 januari 1981. Naar beneden afgerond is dit in totaal vier jaar. Volgens de Svb woonde appellant in deze periodes niet in Nederland. Voor ieder niet-verzekerd jaar is op het maximale pensioen een korting toegepast van 2%. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

1.3.

In beroep heeft de Svb het standpunt ingenomen dat appellant van 14 september 1980 tot en met 20 januari 1981 in Nederland woonde en op die grond verzekerd was voor de AOW. Dit heeft echter geen gevolgen voor de hoogte van het AOW-pensioen, omdat de totale periode waarin appellant niet verzekerd is geweest afgerond nog steeds vier jaar is.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de duurzame en persoonlijke band die appellant vanaf 1965 met Nederland had opgebouwd, is verbroken toen appellant terugverhuisde naar Suriname en daar is gebleven tot augustus 1975. Volgens de rechtbank was er na de aankomst van appellant in Nederland in 1975 niet onmiddellijk (weer) sprake van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Ook is er volgens de rechtbank geen sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat niet gebleken is dat de vrienden, die appellant heeft genoemd en bij wie op het ouderdomspensioen geen korting is toegepast, in vergelijkbare omstandigheden verkeerden.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. In essentie betoogt hij dat door de familiebanden en een eerder verblijf in Nederland al in zijn jeugd een duurzame band is ontstaan met Nederland. Appellant vindt het onrechtvaardig dat hij bij aankomst in Nederland in augustus 1975 de duurzaamheid van de band met Nederland weer opnieuw moest ‘verdienen’. Hij komt in aanmerking voor het eenmalige bedrag voor Nederlandse ouderen van Surinaamse afkomst.2 Dat bedrag beschouwt hij als een erkenning door de overheid dat hij is benadeeld doordat de jaren die hij vanaf de aanvangsleeftijd heeft doorgebracht in Suriname (1972-1975), niet meetellen voor zijn AOW-pensioen. Hij stelt zich niet op het standpunt dat die jaren alsnog in beschouwing moeten worden genomen. Hij vindt wel dat hij vanaf het moment dat hij in Nederland was, als ingezetene moet worden beschouwd.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels