Home

Centrale Raad van Beroep, 07-03-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:415, 23/2488 WSF

Centrale Raad van Beroep, 07-03-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:415, 23/2488 WSF

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
7 maart 2025
Datum publicatie
19 maart 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:415
Zaaknummer
23/2488 WSF

Inhoudsindicatie

Loskoppelingsverzoek studiefinanciering. Appellante voldoet niet aan de eisen gesteld in art 6, lid 1 van de Bsf 2000. Haar vader is onder curatele gesteld en er is geen sprake van beëindiging van het gezag. Geen reden voor toepassing hardheidsclausule.

Uitspraak

23/2488 WSF

Datum uitspraak: 7 maart 2025

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 augustus 2023, 22/1012 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)

SAMENVATTING

Net als de rechtbank oordeelt de Raad dat de minister terecht heeft vastgesteld dat in de situatie van appellante niet is voldaan aan de vereisten voor loskoppeling op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bsf 2000. Het hoger beroep van appellante slaagt daarom niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellante zijn aanvullende stukken ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 januari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schriemer en vergezeld door haar moeder. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Fazli.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten van belang.

1.1.

Bij besluit van 22 juni 2021 heeft de minister aan appellante, die is geboren op [geboortedatum] 2002, op grond van de Wsf 20001 vanaf september 2021 studiefinanciering in de vorm van een reisvoorziening toegekend voor een bacheloropleiding aan de NHL Stenden Hogeschool in Meppel . Daarbij is meegedeeld dat appellantes recht op aanvullende beurs afhangt van het inkomen van haar ouders en nader zal worden vastgesteld.

1.2.

Appellante heeft de minister vervolgens bij formulier van 24 juli 2021 verzocht om bij de vaststelling van haar recht op aanvullende beurs het inkomen van haar vader buiten beschouwing te laten. Dit zogenoemde ‘loskoppelingsverzoek’ heeft appellante gebaseerd op de grond dat het ouderlijk gezag van haar vader is beëindigd. Bij haar verzoek heeft appellante een kopie overgelegd van een beschikking van de rechtbank waarbij haar vader wegens een geestelijke stoornis onder curatele is gesteld en de moeder van appellante is benoemd tot curatrice.

1.3.

Bij besluit van 4 november 2021 is afwijzend beslist op het loskoppelingsverzoek.

1.4.

Appellante heeft tegen het onder punt 1.3 genoemde besluit bij de minister bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 16 maart 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bsf 20002 is overwogen dat het gezag van de vader van appellante niet is beëindigd op grond van artikel 266 of 267 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Uitspraak van de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht geconcludeerd dat er geen ruimte is om in de situatie van appellante en haar ouders, al dan niet analoog op grond van de hardheidsclausule, toepassing te geven aan artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bsf 2000.

Standpunten van partijen in hoger beroep

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de minister haar verzoek om loskoppeling, al dan niet onder toepassing van de hardheidsclausule, had moeten inwilligen. Daarbij is – kort samengevat – aangevoerd dat niet kan worden gezegd dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever niet de wijze van gezagsbeëindiging voor ogen heeft gehad waarvan in het geval van appellante sprake is. Verder is aangevoerd dat de ouders van appellante niet genoeg financiële ruimte hebben om aan appellante ouderlijke bijdragen te betalen. In dat verband is gewezen op de hoge eigen bijdrage die ingevolge de Wet langdurige zorg maandelijks verschuldigd is voor het noodgedwongen verblijf in een zorginstelling van de vader van appellante.

3.2.

De minister heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels