Centrale Raad van Beroep, 25-02-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:384, 23/2889 PW
Centrale Raad van Beroep, 25-02-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:384, 23/2889 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 25 februari 2025
- Datum publicatie
- 24 maart 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:384
- Zaaknummer
- 23/2889 PW
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag. Langdurig laag inkomen. Geen strijd met evenredigheidsbeginsel. De inkomsten van appellant in december 2017 waren € 380,- hoger dan 102% van de voor appellanten geldende bijstandsnorm. Van een marginale overschrijding als bedoeld in de toelichting bij de Verordening is geen sprake. Het college heeft geen reden hoeven zien om artikel 3 van de Verordening buiten toepassing te laten. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet.
Uitspraak
23/2889 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 augustus 2023, 22/2339 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 25 februari 2025
In deze uitspraak gaat het over de afwijzing van een aanvraag van appellanten om een individuele inkomenstoeslag. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat appellanten niet een langdurig laag inkomen hadden. Appellanten hebben tegen de afwijzing van de aanvraag aangevoerd dat het college zich daarbij mogelijk onrechtmatig heeft gebaseerd op bij de Belastingdienst opgeslagen gegevens. Verder menen zij dat de enkele overschrijding van de inkomensnorm in één maand met een volgens hen gering bedrag niet rechtvaardigt dat hun aanvraag wordt afgewezen en ook dat er bijzondere omstandigheden zijn om in hun geval af te wijken van de gemeentelijke verordening. Zij krijgen daarin geen gelijk.
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld en verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 januari 2025. Voor appellanten is mr. Grégoire verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. Roestenberg.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant ontving tot en met 2 februari 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet en de Toeslagenwet. Appellanten ontvingen samen van 3 februari 2018 tot 20 februari 2019 bijstand op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor gehuwden met kostendelers, waarbij het aantal kostendelers wisselende. Met ingang van 20 februari 2019 ontvangt appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en daarnaast vanaf 1 juni 2019 een uitkering op grond van de Toeslagenwet. Vanaf 24 januari 2020 ontvangen appellanten in aanvulling hierop samen bijstand tot aan de gehuwdennorm.
Appellanten hebben zich, voor zover hier van belang, op 25 februari 2022 gemeld voor het aanvragen van een individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de PW. De aanvraag is gedaan op 16 maart 2022.
Met een besluit van 6 mei 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Appellanten hebben daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 7 september 2022 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven. In het bestreden besluit heeft het college gewezen op de artikelen 1 en 3 van de Verordening individuele inkomenstoeslag SittardGeleen 2015 (Verordening). Daarin is bepaald dat een persoon een langdurig laag inkomen heeft als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de PW indien gedurende de referteperiode van vijf jaar het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 102% van de toepasselijke bijstandsnorm. De referteperiode loopt in dit geval van 25 februari 2017 tot 25 februari 2022. Het inkomen van appellant op grond van de Ziektewet en de Toeslagenwet in de maand december 2017 bedroeg € 1.473,13 en dat is ruim hoger dan 102% van de bijstandsnorm die toen, gelet op het aantal kostendelers, van toepassing was, namelijk € 1.092,50.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellanten
3. Appellanten zijn het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen hebben aangevoerd wordt hierna besproken.