Centrale Raad van Beroep, 05-02-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:232, 24/413 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 05-02-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:232, 24/413 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 5 februari 2025
- Datum publicatie
- 20 februari 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:232
- Zaaknummer
- 24/413 WAJONG
Inhoudsindicatie
Toekennen Wajong-uitkering aan appellante. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij appellante op de datum in geding nog dusdanig kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan.
Uitspraak
24/413 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 9 januari 2024, 22/1246 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 februari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikt zij duurzaam niet over arbeidsvermogen en moet zij als jonggehandicapte worden aangemerkt. De Raad volgt het standpunt van appellante en komt tot het oordeel dat het Uwv haar met ingang van 9 juli 2021 een Wajong-uitkering moet toekennen.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.E.J. Dohmen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 november 2024. Voor appellante is mr. Dohmen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft in januari 2017 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat bij appellante sprake is van een licht verstandelijke beperking, ernstige PTSS, borderline-trekken, ADD, stemmingsstoornissen, hechtingsproblematiek en aan automutilatie doet. Bij de aanvraag is medische informatie gevoegd. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv met een besluit van 16 maart 2017 geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante had weliswaar op dat moment geen arbeidsvermogen, omdat zij niet één uur aaneengesloten kon werken, maar deze situatie was niet duurzaam.
Met een door het Uwv op 9 juli 2021 ontvangen formulier heeft appellante opnieuw een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is vermeld dat appellante sinds een maand is gediagnosticeerd met anorexia nervosa. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van orthopedagogen, een psychiatrisch verpleegkundige en een psychiater/gedragswetenschapper van Yulius. Verder is informatie van [naam], een aanvraag CIZ (VG 04) en een zorgplan van Gewoon Mezelf ingediend. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv de aanvraag van appellante bij besluit van 14 september 2021 afgewezen. Volgens de verzekeringsarts is in grote lijnen sprake van een overeenkomstig medisch beeld als in 2017 en betreft de anorexia nervosa geen duurzame problematiek. Het Uwv heeft in bezwaar nog een arbeidskundig onderzoek verricht en geconcludeerd dat ook uit het arbeidskundig onderzoek geen wezenlijk ander beeld naar voren komt met betrekking tot het functioneren van appellante.
Bij besluit van 21 april 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 september 2021 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig (medisch) onderzoek heeft uitgevoerd.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling onjuist is en heeft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontwikkelt appellante zich in een goed gestructureerde omgeving, waarin zij zich veilig voelt. Appellante woont in een setting waar zij veilig is, onder welke gunstige omstandigheden en met de begeleiding van GGZ-instelling Stevig, die is opgestart, verdere ontwikkeling en verbetering van haar functioneren volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep te verwachten is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geen sprake van een progressief ziektebeeld, noch van een ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden en is de aandoening niet dusdanig ernstig is dat er geen enkele toename van de bekwaamheden mag worden verwacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat appellante zeker zaken kan leren, maar daar meer moeite en meer tijd voor nodig zal hebben dan iemand met een gemiddeld cognitief niveau. Uit de verbetering van het functioneren van appellante bij duidelijk grenzen stellende begeleiding blijkt dat er ontwikkeling mogelijk is. Bij meer rust en veiligheid in de externe omstandigheden kan appellante verder profiteren van behandeling door Stevig. Het medisch rapport van T. den Daas, medisch adviseur bij MediQuick, is voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden geweest om een ander standpunt in te nemen. Uit de door appellante ter zitting overgelegde brief van Gewoon Mezelf, waarin staat dat de afgelopen drie jaar geen of nauwelijks groei is gezien in de ontwikkeling van appellante, blijkt ook niet dat verbetering van het functioneren van appellante is uitgesloten. Verder ligt de omstandigheid dat de behandeling bij Stevig niet goed uit te verf is gekomen en daarom is beëindigd buiten de relevante periode van [geboortedatum] 2016 tot [geboortedatum] 2021.
Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de arbeidskundige beoordeling onjuist is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat appellante niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, maar dat niet is uitgesloten dat zij met voldoende begeleiding deze vaardigheden zal kunnen ontwikkelen. Ook is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep – anders dan de primaire arbeidsdeskundige – van mening dat appellante een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, te weten handmatig afwassen.
Het standpunt van appellante
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Zij stelt dat zij geen taak zou kunnen uitvoeren binnen een arbeidsorganisatie en dat zij geen basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. Volgens appellante heeft het Uwv niet concreet onderbouwd dat zij haar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie nog zou kunnen ontwikkelen en heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met haar medische en psychische toestand. Appellante is niet gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep noch door een arbeidsdeskundige. Ondanks de veilige omgeving waarin appellante verkeert, kan zij niet zonder de 24-uurs begeleiding die zij op grond van de Wet langdurige zorg heeft. Appellante heeft geen medische behandelingen meer en wordt slechts overeind gehouden. Appellante heeft verwezen naar hoofdstuk 7 “Het doolhof voor vroeggehandicapten” van het rapport van de onafhankelijke commissie toekomst arbeidsongeschiktheidsstelsel “Octas”.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.