Centrale Raad van Beroep, 23-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:200, 23/2158 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 23-01-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:200, 23/2158 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 januari 2025
- Datum publicatie
- 6 februari 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:200
- Zaaknummer
- 23/2158 WMO15
Inhoudsindicatie
Aanvraag maatwerkvoorziening Wmo 2015. De ingangsdatum voor een persoonsgebonden budget voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren voor appellante kan niet met terugwerkende kracht ingaan. De ingangsdatum ligt op of na de datum waarop op de aanvraag is beslist.
Uitspraak
23/2158 WMO15
Datum uitspraak: 23 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2023, 22/3279 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om de vraag of het college de ingangsdatum van de verstrekte maatwerkvoorziening voor begeleiding en ondersteuning bij het huishouden had moeten bepalen op 1 augustus 2020. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. De ingangsdatum wijzigt dus niet.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.T. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 12 december 2024. Namens appellante zijn haar hulpverlener [naam hulpverlener] en mr. Van Dalen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Wintjes.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante, geboren in 1973, is bekend met verschillende aandoeningen. In verband daarmee heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 3 juni 2019 tot en met 26 mei 2024 aan appellante een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden verstrekt in de vorm van zorg in natura. In augustus 2020 heeft appellante gesproken met het college over haar behoefte aan ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren.
Met besluiten van 2 en 3 november 2021 heeft het college de verstrekte maatwerkvoorziening met ingang van 1 november 2021 ingetrokken en voor de periode van 1 november 2021 tot en met 29 oktober 2023 aan appellante een maatwerkvoorziening voor begeleiding en ondersteuning bij het huishouden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van deze maatwerkvoorziening. Zij wenst dat de ingangsdatum wordt gewijzigd naar 1 augustus 2020, omdat, zo stelt zij, de ondersteuning al vanaf die datum wordt geboden.
Met een besluit van 2 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft op het punt van de ingangsdatum geen aanleiding gezien om verder af te wijken van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018 (Beleidsregels).
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen. Overeenkomstig paragraaf 2.4.1 van de Beleidsregels had het college de ingangsdatum moeten bepalen op of na de datum waarop op de aanvraag is beslist. Een uitzondering is mogelijk als de ondersteuning, met toestemming van het college (wijkteam), is ingezet voordat het besluit tot verstrekking is genomen, gelet op de zeer bijzondere omstandigheden. Tussen partijen is niet in geschil dat een dergelijke toestemming ontbreekt, zodat het college terecht geen aanleiding heeft gezien om de ingangsdatum met verdere terugwerkende kracht vast te stellen.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het college vanaf augustus 2020 bekend was met de behoefte aan ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren en dat haar hulpverlener in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31 oktober 2021 die ondersteuning ook heeft geleverd. De besluitvorming daarover heeft onnodig lang geduurd, onder meer omdat het college de aanvraag begin 2021 ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten. Het college had in deze gang van zaken aanleiding moeten zien om in afwijking van het beleid de ingangsdatum te bepalen op een datum voor 1 november 2021.