Centrale Raad van Beroep, 05-12-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1787, 23/759 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 05-12-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1787, 23/759 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 5 december 2025
- Datum publicatie
- 5 december 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:1787
- Zaaknummer
- 23/759 WAJONG
Inhoudsindicatie
Intrekking en terugvordering toeslag. Appellante heeft niet doorgegeven dat haar ex-partner een Wajong-uitkering ontving. Het gezamenlijke inkomen was in de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 november 2020 te hoog waardoor geen recht op toeslag bestond. Het Uwv heeft het bedrag van de terugvordering vanwege de aanwezigheid van een dringende reden verlaagd.
Uitspraak
23/759 WAJONG, 25/345 WAJONG
Datum uitspraak: 5 december 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 januari 2023, 21/3274 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Deze zaak gaat over de intrekking en terugvordering van een toeslag die appellante op haar Wajong-uitkering ontving. Het Uwv is tot intrekking en terugvordering van de toeslag over de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 november 2020 overgegaan omdat appellante niet aan het Uwv heeft doorgegeven dat aan haar toenmalige partner een Wajong-uitkering was toegekend en er op grond van het gezamenlijke inkomen geen recht op toeslag bestond. Het Uwv heeft in hoger beroep ten aanzien van de terugvordering een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen waarbij de terugvordering vanwege dringende redenen alsnog is verlaagd van € 17.629,99 bruto naar € 8.815,- bruto. Volgens appellante had het Uwv geheel van terugvordering af moeten zien. De Raad volgt dit standpunt van appellante niet.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Djamal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van de tussenuitspraak van de Raad van 18 april 20241 over het toetsingskader bij herzienings- en terugvorderingsbesluiten de Raad te informeren of de uitspraak volgens hen gevolgen heeft voor deze zaak. Appellante heeft een reactie ingestuurd. Het Uwv heeft op 27 juni 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Djamal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
Het onderzoek is heropend na de zitting, waarna de enkelvoudige kamer de zaak heeft verwezen naar de meervoudige kamer.
Het nader onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 12 februari 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Djamal. Het Uwv heeft zich opnieuw laten vertegenwoordigen door mr. Blind.
Na de zitting is het onderzoek heropend en zijn aan het Uwv nadere vragen gesteld, die door het Uwv zijn beantwoord.
Omdat geen van beide partijen om een nadere zitting heeft gevraagd, heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid van de Awb gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante ontvangt sinds 8 juli 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Vanaf 1 november 2014 ontving appellante ook een toeslag naar de gehuwdennorm op grond van de Toeslagenwet (TW). Bij haar aanvraag voor een toeslag heeft appellante vermeld dat zij samenwoont met haar toenmalige partner (ex-partner). In het toekenningsbesluit is vermeld dat wijzigingen doorgegeven moeten worden en dat dit ook geldt voor wijzigingen in de inkomsten van een partner.
Bij besluit van 10 november 2020 heeft het Uwv de toeslag beëindigd per 1 december 2020, omdat volgens informatie van het Uwv de partner van appellante een Wajong-uitkering ontvangt en de totale inkomsten van appellante en haar partner hoger zijn dan het sociaal minimum.
Bij besluit van 16 februari 2021 heeft het Uwv de toeslag over de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 november 2020 ingetrokken en is een bedrag van € 17.629,99 bruto aan toeslag over de periode van 1 februari 2018 tot en met 30 november 2020 van appellante teruggevorderd.
Bij beslissing op bezwaar van 11 juni 2021 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 16 februari 2021 ongegrond verklaard. Er is volgens het Uwv geen dringende reden om van terugvordering af te zien.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en daarmee dit besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante de op haar rustende inlichtingenplicht van artikel 12 van de TW heeft geschonden. Uit informatie van het Uwv volgt dat als iemand een Wajong-uitkering krijgt, bij de verwerking van de gegevens van die persoon wel (mogelijk) naar voren komt dat die persoon op een adres woont waar al iemand anders verblijft, maar niet of deze derde ook een uitkering, toeslag, of een andere vorm van inkomen ontvangt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen. Dit betekent dat, toen de ex-partner van appellante zijn Wajong-uitkering aanvroeg en toegekend kreeg en zijn gegevens werden verwerkt, het Uwv in zijn administraties hooguit kon zien dat appellante bij hem woonde, maar niet of zij inkomen ontving (of wat voor inkomen). Uit de artikelen 1, 2, 6 en 8 van de TW volgt dat het recht op toeslag afhankelijk is van het gezinsinkomen. Omdat de ex-partner van appellante alleen een Wajong-uitkering heeft aangevraagd en niet ook een toeslag, bestond er voor het Uwv op het moment van beoordelen van zijn aanvraag geen aanleiding om in Suwinet het inkomen van appellante te raadplegen. Of de Algemene verordening gegevensverwerking wel of niet in de weg had gestaan aan een dergelijk onderzoek, is dan ook niet relevant. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv in het proces van de beoordeling van de (hoogte van) Wajonguitkering van de ex-partner van appellante en de verwerking van zijn gegevens niet op de hoogte is geraakt of had kunnen geraken van het inkomen van appellante en het feit dat zij een toeslag ontving. Appellante had moeten begrijpen dat zij melding had moeten maken van het feit dat haar ex-partner een Wajong-uitkering ontving, ook als zij niet zeker wist of dit van invloed zou zijn op de toeslag. In ieder geval had haar begeleider/hulpverlener dat moeten begrijpen en moeten doorgeven. Dat dat niet is gedaan, komt – ondanks de door haar geschetste omstandigheden – voor haar rekening en risico. Dit betekent niet dat appellante haar inlichtingenplicht niet heeft geschonden.2
Nader besluit
Het Uwv heeft op 27 juni 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen, waarin het bezwaar tegen het besluit van 16 februari 2021 alsnog gegrond is verklaard en het bedrag van de terugvordering vanwege de aanwezigheid van een dringende reden is verlaagd naar € 8.815,- bruto.
Het standpunt van appellante
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en is het ook met bestreden besluit 2 niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat zij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, omdat zij vanwege haar verstandelijke beperking en analfabetisme voor haar financiële administratie is aangewezen op begeleiding. Haar vaste begeleider heeft indertijd de toeslag voor haar aangevraagd. Deze begeleider is op 31 december 2020 overleden. Verder heeft appellante aangevoerd dat het Uwv op de hoogte was dan wel had kunnen zijn van de omstandigheid dat het gezinsinkomen boven het sociaal minimum was komen te liggen en appellante daarom geen recht meer had op een toeslag. Het Uwv heeft immers zelf aan haar ex-partner een Wajong-uitkering toegekend. Ook heeft appellante gesteld dat zij niet meer samenwoonde met haar ex-partner omdat haar relatie was verbroken, en er daarom geen reden was om de toeslag te herzien. Appellante meent dat het Uwv onderzoek had moeten doen naar haar woonsituatie, waarbij zij heeft gewezen op een uitspraak van 17 oktober 2017 van de Raad.3 Appellante heeft verder gesteld dat het Uwv geheel van terugvordering moet afzien, omdat het Uwv nog geen nieuw beleid wat betreft de belangenafweging in het kader van de dringende reden heeft en niet inzichtelijk is waarom in het geval van appellante voor een verlaging van de terugvordering tot een bedrag van € 8.815,- bruto is besloten. Subsidiair heeft appellante wat betreft die belangenafweging aangevoerd dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met de zogeheten zesmaandenjurisprudentie en evenmin met haar problematische schuldensituatie.