Home

Centrale Raad van Beroep, 16-09-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1383, 22/2664 PW

Centrale Raad van Beroep, 16-09-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1383, 22/2664 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 september 2025
Datum publicatie
1 oktober 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:1383
Zaaknummer
22/2664 PW

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag. Bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting. Bijzondere omstandigheden. Reserveren. Gokverslaving. Beroep op evenredigheidsbeginsel. Schadevergoeding redelijke termijn. Niet in geschil is dat appellant in beginsel voldoende inkomsten heeft gehad om voor de kosten hier in geschil te reserveren. Dat appellant door zijn gokverslaving niet heeft gereserveerd voor noodzakelijke bestaanskosten, levert geen bijzondere omstandigheid op. Anders zou tegen de bedoeling van de wetgever alsnog langs indirecte weg bijstand voor deze niet-noodzakelijke kosten worden verleend. Dat appellant door zijn gokverslaving niet heeft kunnen reserveren, brengt niet met zich dat toepassing van art. 35 lid 1 PW zozeer in strijd is met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege dient te blijven.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2022, 22/846 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (college)

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

Datum uitspraak: 16 september 2025

Het gaat in deze zaak om een afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. Aan de afwijzing van de aanvraag ligt ten grondslag dat appellant voor de kosten had kunnen reserveren. Volgens appellant had hij die mogelijkheid niet door een gokverslaving en vloeien de kosten daarom voort uit bijzondere omstandigheden. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat het college zijn belangen onvoldoende heeft afgewogen en dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. De Raad volgt appellant hierin niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Berkouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Appellant heeft daarnaast verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vragen van de Raad beantwoord en nadere stukken overgelegd.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 juni 2025. Voor appellant is mr. J. Berkouwer verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Mersel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant ontving in de periode van 26 juni 2018 tot en met 7 september 2020 als dakloze algemene bijstand op grond van de Participatiewet (PW) van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

1.2.

Appellant ontving op 16 september 2020 een bedrag van € 1.000,- van de [naam stichting] . Dit bedrag was bedoeld voor de nieuwe start van appellant in [woonplaats] , namelijk voor eerste huur en/of inrichtingskosten.

1.3.

Appellant ontvangt per 29 september 2020 algemene bijstand van het college, naar de norm voor een alleenstaande.

1.4.

Sinds 7 oktober 2020 staat appellant ingeschreven op een adres in [woonplaats] .

1.5.

Met een besluit van 4 mei 2021 heeft het college appellant een individuele inkomenstoeslag van € 217,- toegekend.

1.6.

Op 5 augustus 2021 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten voor de inrichting van de woning op het in 1.4 genoemde adres van in totaal € 2.926,- ingediend.

1.7.

Met een besluit van 19 augustus 2021, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 11 januari 2022 (bestreden besluit), heeft het college die aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat zich geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW voordoen, omdat appellant voor de kosten had kunnen reserveren.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) F. Sporrel

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels