Centrale Raad van Beroep, 04-09-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1360, 25/250 WW
Centrale Raad van Beroep, 04-09-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1360, 25/250 WW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 4 september 2025
- Datum publicatie
- 15 september 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:1360
- Zaaknummer
- 25/250 WW
Inhoudsindicatie
Vaststelling hoogte bedrag faillissementsuitkering. Vergoeding roostervrije dagen. De Raad is van oordeel dat het Uwv terecht de overname van de uitbetaling van niet opgenomen roostervrije dagen heeft berekend over de periode van 13 weken genoemd in artikel 64, lid 1 van de WW en niet als vakantiedagen.
Uitspraak
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 december 2024, 24/2264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 4 september 2025
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de overname van roostervrije dagen terecht heeft gebaseerd op de periode van 13 weken voorafgaand aan de datum van opzegging van de arbeidsovereenkomst en de periode van de opzegtermijn. Volgens appellant moet het Uwv bij de berekening uitgaan van de periode van een jaar voorafgaand aan het einde van de dienstbetrekking. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de faillissementsuitkering op een juist bedrag heeft vastgesteld.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.D. Verweij, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. J. Hezemans, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 juli 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hezemans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.
OVERWEGINGEN
Inleiding
Appellant is op 23 januari 1989 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) [werkgeefster B.V.] (werkgeefster). Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO Betonproductenindustrie (CAO) van toepassing.
Op 15 september 2023 is werkgeefster in staat van faillissement verklaard. Op 20 september 2023 heeft de curator de arbeidsovereenkomst met appellant opgezegd met de kortst mogelijke opzegtermijn.
Op 1 oktober 2023 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag ingediend om met toepassing van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) de betalingsverplichtingen van werkgeefster over te nemen wegens betalingsonmacht (faillissementsuitkering).
Bij besluit van 8 februari 2024 heeft het Uwv appellant een faillissementsuitkering toegekend, waarbij onder meer in totaal 248 vakantie-uren (ad € 6.854,72) zijn overgenomen.
Bij beslissing op bezwaar van 10 april 2024 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 februari 2024 ongegrond verklaard.
Het Uwv heeft hangende het beroep bij de rechtbank op 7 juni 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). Het Uwv heeft alsnog 28,43 roostervrije dagen (ook wel aangeduid als ADV-dagen) vergoed, neerkomend op een bedrag van € 785,81. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat het Uwv alleen de roostervrije dagen vergoedt die appellant over de periode van 22 juni 2023 tot en met 6 oktober 2023, zijnde de perioden als bedoeld in artikel 64, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de WW, heeft opgebouwd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit 2 in stand gelaten. Daarbij heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten en tot betaling van het griffierecht in beroep. Volgens de rechtbank heeft het Uwv de roostervrije dagen van appellant terecht aangemerkt als loon en berekend over de perioden in artikel 64, eerste lid, onder a en b van de WW. De roostervrije dagen zijn niet aan te merken als vakantie in de zin van artikel 64, eerste lid, onder c van de WW. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een vrijetijdsaanspraak enkel heeft te gelden als vakantie als deze aanspraak tot doel heeft de werknemer betaald verlof te verschaffen in verband met de werkbelasting die op hem drukt. Het komt er daarbij op aan of de vrijetijdsaanspraak op het moment van toekenning bedoeld is om de werknemer in verband met zijn werkbelasting gelegenheid te bieden voor rust en ontspanning. Indien de vrijetijdsaanspraak met dit doel is toegekend, verandert de aard van deze aanspraak niet als de toegekende uren vervolgens worden ingezet voor andere doeleinden.1 De rechtbank heeft vastgesteld dat het karakter en doel van de roostervrije dagen is bepaald op het moment dat de CAO is gesloten en dat de roostervrije dagen in de CAO, onder het kopje ‘Arbeidsduur en werktijden CAO’ staan vermeld. Hieruit heeft de rechtbank afgeleid dat het doel van de vrije dagen niet was om de werknemer extra vakantiedagen toe te kennen. De rechtbank is dan ook tot de conclusie gekomen dat de roostervrije dagen zijn toegekend met als doel en karakter arbeidsduurverkorting. Dat is een regeling die gebruikt wordt om verlies van arbeidsplaatsen tegen te gaan en nieuwe arbeidsplaatsen te creëren.2Uit rechtspraak van de Raad volgt dat vanwege het karakter van deze dagen, deze niet op een lijn worden gesteld met vakantie en niet vallen onder het toepassingsbereik van artikel 64, eerste lid, onder c van de WW.3 Anders dan appellant heeft gesteld, maakt het feit dat werkgeefster flexibele voorwaarden heeft toegekend aan de roostervrije dagen niet dat deze dagen het doel en karakter hebben van vakantiedagen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de roostervrije dagen behandeld moeten worden als vakantiedagen en niet als ADV-dagen, waardoor het Uwv gehouden is deze dagen op grond van artikel 64, eerste lid, onder c, van de WW over een periode van een jaar voor het einde van het dienstverband te vergoeden. Appellant heeft benadrukt dat bij werkgeefster nimmer sprake is geweest van een arbeidsduurverkorting zoals bedoeld in artikel 6 van de CAO. Dit wordt volgens hem onderstreept door het feit dat de roostervrije dagen binnen werkgeefster feitelijk op essentiële punten anders werden behandeld dan ADV-dagen. In geval van ADVdagen geldt in tegenstelling tot wat geldt bij vakantiedagen immers dat er geen opbouw plaatsvindt tijdens ziekte, bij uitdiensttreding deze dagen niet worden uitbetaald en dat niet-opgenomen dagen aan het einde van het jaar vervallen. Het doel van het toekennen van roostervrije dagen was volgens appellant wel degelijk het verschaffen van betaald verlof in verband met de werkbelasting die op de werknemer drukt. Tot slot zou het niet aanmerken van de roostervrije dagen als vakantiedagen leiden tot een onredelijke uitkomst, omdat als er geen sprake zou zijn geweest van een faillissement, appellant bij uitdiensttreding wel degelijk recht zou hebben gehad op uitbetaling van het openstaande saldo aan roostervrije dagen.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.