Home

Centrale Raad van Beroep, 03-09-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1351, 23/3106 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 03-09-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1351, 23/3106 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 september 2025
Datum publicatie
15 september 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:1351
Zaaknummer
23/3106 WAJONG

Inhoudsindicatie

Terugvordering toegekende voorschot op de Wajong-uitkering terecht. Geen sprake van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Uitspraak

23/3106 WAJONG, 23/3107 WAJONG

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 oktober 2023, 22/861 en 22/862 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 3 september 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht (een deel van) het aan appellante over de maand september 2021 toegekende voorschot op de Wajong-uitkering heeft teruggevorderd. Volgens Uwv is over deze maand een bedrag van € 863,25 (bruto) teveel aan appellante betaald. Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van een dringende reden en dat daarom niet het gehele bedrag moet worden teruggevorderd. De Raad volgt dit standpunt van appellante niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.J.M. van den Bos, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.

De Raad heeft partijen in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van de tussenuitspraak van 18 april 20241 over het toetsingskader bij herzienings- en terugvorderingsbesluiten de Raad te informeren of de uitspraak volgens hen gevolgen heeft voor deze zaak. Het Uwv en appellante hebben hierop gereageerd.

Mr. J. van de Wiel, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juni 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wiel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante, geboren op [geboortedatum] 1992, ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante is werkzaamheden gaan verrichten en in verband met een ziekmelding is haar vanaf 2 maart 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend van 100% van het dagloon. In verband met deze uitkering wordt de Wajong-uitkering per 1 maart 2020 niet meer uitbetaald.

1.2.

Bij besluit van 20 oktober 2021 heeft het Uwv de Wajong-uitkering over het jaar 2020 definitief vastgesteld en het teveel ontvangen voorschot van € 487,91 (bruto) van appellante teruggevorderd. Het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 februari 2022 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard. Op 3 mei 2022 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen waarbij het bezwaar alsnog gegrond is verklaard en de terugvordering is komen te vervallen.

1.3.

Per 1 september 2021 is de ZW-uitkering vastgesteld op 70% van het dagloon. In zijn besluit van 19 augustus 2021 is het Uwv er foutief van uitgegaan dat van inkomsten geen sprake meer is en is het voorschot per 1 september 2021 vastgesteld op € 1.190,81. Nadat Uwv heeft onderkend dat bij dit voorschot ten onrechte geen rekening is gehouden met de ZW,81. Nadat Uwv heeft onderkend dat bij dit voorschot ten onrechte geen rekening is gehouden met de -uitkering, heeft het Uwv dit bij besluit van 6 oktober 2021 hersteld en is de hoogte van de Wajong-uitkering over de maand september 2021 definitief berekend. Het Uwv heeft vastgesteld dat aan appellante € 863,25 (bruto) teveel is betaald en heeft dit bedrag van haar teruggevorderd. Het door appellante tegen het besluit van 6 oktober 2021 gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 28 februari 2022 (bestreden besluit 3) ongegrond verklaard.

1.4.

Het verzoek van appellante om schadevergoeding van 30 november 2021, dat verband houdt met de terugvorderingsbesluiten van 6 en 20 oktober 2021, heeft het Uwv afgewezen bij besluit van 5 mei 2022.

Uitspraak van de rechtbank

2.1.

Het beroep tegen bestreden besluit 1 heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is van belang geacht dat het Uwv bij bestreden besluit 2 het bezwaar alsnog gegrond heeft verklaard en de terugvordering is komen te vervallen. Gelet op dit besluit heeft appellante geen procesbelang meer.

2.2.

Het beroep tegen bestreden besluit 3 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante met het besluit van 18 augustus 2021 erop is gewezen dat de Wajong-uitkering van september 2021 een voorschot betreft en de definitieve uitkering berekend wordt zodra al haar inkomsten bij de belastingdienst bekend zijn. Een dag later, op 19 augustus 2021 werd appellante bericht dat het voorschot van € 1.190,81 onjuist is. Appellante was hiervan ook op de hoogte gelet op haar verzoek om correctie van het bedrag. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv te lang heeft gewacht met het nemen van een herzieningsbesluit. Het besluit over september 2021 is namelijk al op 6 oktober 2021 genomen. Dat, zoals appellante stelt, de vordering ten onrechte is verhoogd met loonheffing, volgt de rechtbank niet. Met een nettobedrag zou kunnen worden volstaan als terugbetaling plaatsvindt in hetzelfde boekjaar als het jaar waarin te veel uitkering werd uitgekeerd. Niet van betekenis is of er te veel is uitgekeerd door een fout van het Uwv of dat appellante zelf heeft verzuimd. De rechtbank acht geen sprake van een dringende reden om van herziening of terugvordering af te zien. Ter zitting is gebleken dat appellante de openstaande vordering financieel kan dragen. Omdat het Uwv pas in het verweerschrift inzicht heeft gegeven hoe het nieuwe voorschotbedrag van € 327,56 is berekend, is sprake van een motiveringsgebrek. Met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank dit gebrek gepasseerd onder vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

2.3.

Het verzoek van appellante om vergoeding van haar materiële en immateriële schade, heeft de rechtbank afgewezen.

Het standpunt van appellante

3.1.

Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van een dringende reden om van herziening en terugvordering af te zien, dan wel deze aanzienlijk te matigen. Het is namelijk aan het Uwv te wijten dat in september 2021 een te hoog voorschot is verstrekt. Het Uwv wist als uitvoerende instantie namelijk dat appellante in september 2021 een ZW-uitkering ontving. Appellante mocht erop vertrouwen dat bij de berekening van het voorschot met de ZW-uitkering rekening zou zijn gehouden. Ook omdat deze uitkering in een ander, wekelijks patroon, wordt verstrekt, heeft appellante niet meteen kunnen onderkennen dat er iets fout ging. Appellante acht het merkwaardig dat het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 20 oktober 2021 over de herziening en terugvordering over februari 2020, gegrond heeft verklaard, juist om de reden dat het voor haar redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat ze te veel Wajong-uitkering had ontvangen. Deze redenering gaat volgens appellante ook op voor de terugvordering over september 2021. Appellante stelt dat zij door de terugvorderingen veel stress heeft ervaren en zich in een kwetsbare positie bevindt. Het Uwv dient hiermee rekening te houden bij de belangenafweging. Ook stelt appellante dat de overwegingen van de rechtbank over de brutering van de terugvordering niet juist zijn gelet op de tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024.2

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

3.3.

De tussenuitspraak van de Raad van 18 april 2024 heeft het Uwv geen aanleiding gegeven voor een ander standpunt. Het Uwv heeft in zijn reactie van 7 oktober 2024 vermeld dat rekening is gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden. Volgens het Uwv zijn de gevolgen van de terugvordering niet onevenredig en het Uwv wijst hierbij op het schadebesluit van 5 mei 2022. Appellante is uitstel van betaling verleend. Uwv acht zijn belang bij terugvordering groter dan het belang van appellante om hiervan af te zien. Het betreft hier publieke middelen die door het Uwv doelmatig moeten worden besteed en appellante is niet in dusdanig financiële problemen komen te verkeren dat dit reden is om van (gedeeltelijke) terugvordering van het teveel verstrekte voorschot over september 2021 af te zien.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING