Home

Centrale Raad van Beroep, 20-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1297, 20/3627 WIA

Centrale Raad van Beroep, 20-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1297, 20/3627 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 augustus 2025
Datum publicatie
3 september 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:1297
Zaaknummer
20/3627 WIA

Inhoudsindicatie

Vasstelling mate van arbeidsongeschiktheid op 42,88%. Voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing. De geselecteerde functies zijn passend voor appellant. Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijk termijn. Vergoeding proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

20/3627 WIA, 22/2935 WIA

Datum uitspraak: 20 augustus 2025

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 september 2020, 19/1241 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 22 juni 2016 heeft vastgesteld op 42,88%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad bepaalt dat appellant recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 3.500,-.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bouman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluis. Allen zijn verschenen via een beeldverbinding.

Het onderzoek is geschorst ter zitting.

Het Uwv heeft op 22 april 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar (betreden besluit 2) genomen, bij de Raad geregistreerd onder nummer 22/3935.

Bij brief van 11 mei 2022 heeft appellant gereageerd op bestreden besluit 2.

Appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In verband hiermee heeft de Raad de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) als partij aangemerkt.

Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Appellant was in zijn laatstelijk werkzaam als kassamedewerker voor 38 uur per week bij een bouwmarkt. Op 10 augustus 2011 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Per einde wachttijd, 7 augustus 2013, heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.

1.2.

Appellant heeft zich op 25 mei 2016 opnieuw ziekgemeld. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant een ZWuitkering toegekend en deze vervolgens met ingang van 22 juni 2016 beëindigd. Tegen deze beëindiging is appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep opgekomen. Uiteindelijk heeft de Raad deze beëindiging met een uitspraak van 9 september 2020 ongedaan gemaakt,1 zodat appellant ook op en na 22 juni 2016 een ZW-uitkering is blijven ontvangen. In de procedure over de ZW-uitkering spitste de discussie zich, naar aanleiding van een rapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige verzekeringsarts L. Greveling-Fockens van 11 september 2017, aangevuld op 27 november 2017, toe op de beperkingen als gevolg van een (ernstige) vorm van slaapapneu en het in verband daarmee niet kunnen vervullen van monotone functies. Meer specifiek bestond tussen partijen verschil van mening over het al dan niet monotone karakter van de functie van pizzalijn-medewerker topping (functienummer 2138.0001.001). Naar het oordeel van de Raad betrof het hier een monotone functie. Na de uitspraak van de Raad van 9 september 2020 heeft het Uwv appellant alsnog een ZWuitkering betaald tot en met 22 mei 2018.

1.3.

Intussen had appellant het Uwv op 7 november 2017 verzocht om aan hem alsnog een WIA-uitkering toe te kennen omdat zijn gezondheidssituatie was verslechterd.

1.4.

Bij besluit van 16 mei 2018 heeft Uwv dit verzoek afgewezen omdat er sprake is van andere gezondheidsklachten dan tijdens de eerdere WIA-wachttijd. Het bezwaar tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 januari 2019 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.

Het oordeel van de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Wel heeft de rechtbank in verband met toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten en bepaald dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht moet vergoeden. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb hing samen met een in beroep gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 november 2019 en een nadere arbeidskundige motivering.

Het standpunt van appellant

3.1.

Appellant heeft in zijn gronden van hoger beroep van 24 maart 2022 aangevoerd dat in de FML van 26 november 2019 onvoldoende beperkingen waren opgenomen. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij door zijn beperkingen niet in staat is de drie na beroep overgebleven functies te vervullen. De functie medewerker logistiek (medewerker intern transport, SBC-code 111220) was te zwaar omdat hij de hele dag op de been moest zijn. Ook was de fysieke inspanning in die functie te zwaar. De functie productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) was volgens appellant niet geschikt door te veel monotone aspecten. Appellant heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Raad van 9 september 2020, waarin de functie pizzatopper door de Raad ongeschikt is geacht vanwege het monotone karakter. Verder was volgens appellant de inspanning ook in deze functie te zwaar. Te zwaar tillen en dragen zou volgens hem leiden tot extra vermoeidheid dat weer zou leiden tot de neiging om in slaap te vallen. Door de problemen met de sensitiviteit in de vingertoppen en de verwachting dat dit gecompenseerd zou moeten worden door beter visueel te sturen, zou deze functie extra visuele inspanning vergen. Dat laatste gold volgens appellant ook voor de functie productiemedewerker metaal (SBC-code 111171). Daarnaast beschikte hij niet over de vereiste goede fijne motoriek en kon hij de minuscule objecten niet hanteren.

Het standpunt van het Uwv; nieuw besluit

3.2.

Het Uwv heeft op 22 april 2022 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit 2) en bestreden besluit 1 ingetrokken. Het Uwv heeft het bezwaar tegen het besluit van 16 mei 2018 alsnog gegrond verklaard. Aan appellant is alsnog met ingang van 22 juni 2016 een WGAvervolguitkering van € 461,04 bruto per maand toegekend. Aan bestreden besluit 2 liggen een rapport van 5 april 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep met een aangepaste FML van dezelfde datum en een rapport van 5 april 2022 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML – conform de bevindingen van de deskundige Greveling-Fockens – item 5.10 met de toelichting: “het staan en lopen mag totaal niet meer zijn dan 6 uur op een werkdag” toegevoegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie medewerker intern transport (SBC-code 111220) laten vervallen omdat de belasting op staan/lopen in die functie meer dan zes uur per dag was. Ter vervanging van de vervallen functie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie van productiemedewerker metaalbewerking (SBC-code 264122) geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid heeft hij vervolgens berekend op 42,88%. Het Uwv heeft appellant daarom bij betreden besluit 2 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Verder heeft het Uwv appellant bij bestreden besluit 2 een vergoeding van de kosten in bezwaar toegekend.

Het standpunt van appellant na nieuw besluit Uwv

3.3.

Appellant heeft ook na bestreden besluit 2 zijn standpunt gehandhaafd dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen en dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. De nieuw geduide functie van productiemedewerker metaalbewerking (SBC-code 264122) acht hij ongeschikt door de beperking aan zijn vingers.

Het oordeel van de Raad

BESLISSING