Centrale Raad van Beroep, 20-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1295, 23/3411 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 20-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1295, 23/3411 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 20 augustus 2025
- Datum publicatie
- 1 september 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:1295
- Zaaknummer
- 23/3411 WAJONG
Inhoudsindicatie
Weigering Wajong toe te kennen. Appellante is niet duurzaam arbeidsongeschikt.
Uitspraak
23/3411 WAJONG, 24/1227 WAJONG
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
16 november 2023, 22/1378 (aangevallen uitspraak) en het verzoek tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op haar achttiende duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt het standpunt van appellante niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld en daarbij tevens verzocht om schadevergoeding.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Appellante heeft een zienswijze op het incidenteel hoger beroep ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 december 2024. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Heijnen-Veldman. Appellante en mr. Brauer zijn niet verschenen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 2001, heeft op 13 september 2019 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 7 november 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 mei 2020, heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 19 mei 2020. De rechtbank heeft bij uitspraak van 12 april 2022 het beroep gegrond verklaard wegens een zorgvuldigheidsgebrek, het besluit van 19 mei 2020 vernietigd en het Uwv opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 1 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv een nieuw besluit genomen en het door appellante tegen het besluit van 7 november 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het Uwv heeft appellante niet blijvend geen arbeidsvermogen. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van verzekeringsarts bezwaar en beroep P.E.J. Verstraelen van 20 mei 2022 en van verzekeringsarts bezwaar en beroep R.J. Kox van 30 mei 2022 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv zich, gelet ook op de inhoud van het bestreden besluit, op het standpunt stelt dat appellante op haar achttiende verjaardag geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, maar dat niet is uitgesloten dat zij die mogelijkheden in de toekomst alsnog zou kunnen ontwikkelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv deugdelijk gemotiveerd dat niet is uitgesloten dat appellante in de toekomst mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou kunnen ontwikkelen. De rechtbank heeft daarover het volgende overwogen.
De rechtbank heeft geciteerd uit de conclusie zoals die blijkt uit de door appellante overgelegde afsluitbrief van Stevig van 24 mei 2022 en verwezen naar het rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep Kox. Deze heeft toegelicht dat uit de afsluitbrief van Stevig is gebleken dat er nog behandelmogelijkheden zijn. Op dit moment kunnen die behandelmogelijkheden echter nog niet worden benut; enerzijds vanwege de invloed van het systeem waarin appellante op dit moment verkeert en anderzijds vanwege aanwezige, invoelbare angstklachten als gevolg van traumatische events uit het verleden. De rechtbank heeft begrepen dat appellante ook zelf erkent dat haar trauma en gezinssituatie aan een behandeling in de weg staan. Uit die brief blijkt ook dat de angst van appellante beïnvloedbaar is (bij geruststelling) en dat zij gemotiveerd is om behandeling te ondergaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook toegelicht dat appellante los daarvan nog steeds een mentor heeft en dat zij wordt begeleid en heeft geconcludeerd dat daarom niet is uitgesloten dat het systeem van appellante in positieve zin kan veranderen en de optie om een vrijwillige behandeling te starten daarom onveranderd openstaat. De rechtbank is, rekening houdende daarmee, – net als de verzekeringsarts bezwaar en beroep – van oordeel dat de stelling van appellante dat behandeling ook in de toekomst niet mogelijk zal zijn, nog te voorbarig is.
De rechtbank heeft appellante een schadevergoeding toegekend in verband met overschrijding van de redelijke termijn door het Uwv en het Uwv veroordeeld in de daarmee samenhangende proceskosten.
Het standpunt van appellante
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante stellen verzekeringsarts F.C.J.M. van Gils en de verzekeringsartsen bezwaar en beroep Verstraelen en Kox enerzijds dat appellante wel arbeidsvermogen heeft en anderzijds dat dit niet het geval is, maar arbeidsmogelijkheden zouden kunnen ontstaan. De rechtbank gaat hieraan voorbij, maar de analyse van de verzekeringsarts dat sprake is van arbeidsvermogen spoort niet met de beschrijving van het functioneren van appellante door onder meer de behandelend sector. Volgens appellante is er in de toekomst geen sprake van het mogelijk ontstaan van arbeidsmogelijkheden en heeft zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Ter ondersteuning wijst zij op het rapport van Stevig van 24 mei 2022. Daarnaast wijst zij op haar psychische en fysieke toestand, die onveranderd slecht is. Appellante heeft verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Uwv kan zich niet verenigen met de overweging van de rechtbank dat het Uwv van mening is dat appellante geen arbeidsvermogen heeft, maar dit in de toekomst nog kan ontwikkelen. In het incidenteel hoger beroep heeft het Uwv daarover toegelicht zich – ondanks dat het in de beroepsprocedure heeft bevestigd dat appellante op haar achttiende geen arbeidsvermogen had omdat sprake was van geen benutbare mogelijkheden in medische zin – op het standpunt te stellen dat appellante op haar achttiende verjaardag wel arbeidsvermogen had en dat geen sprake was van geen benutbare mogelijkheden als bedoeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Ter ondersteuning van het in incidenteel hoger beroep ingenomen standpunt is een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep Verstraelen van 20 maart 2024 overgelegd. Volgens Verstraelen valt een normaal verlopende zwangerschap, waarvan sprake was op de beoordelingsdatum/het achttiende levensjaar, niet onder de criteria voor het aannemen van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Ook het feit dat er in de toekomst nog therapieën moeten volgen is geen indicatie daarvoor. Appellante is ten minste vier uur per dag belastbaar en een uur aaneengesloten. Verder zijn er geen redenen om te veronderstellen dat appellante geen basale werknemersvaardigheden heeft.
Voor zover de Raad zou oordelen dat het incidenteel hoger beroep niet slaagt, heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat op de achttiende verjaardag van appellante geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen in de zin dat appellante niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering.