Centrale Raad van Beroep, 28-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1294, 23/2999 ANW
Centrale Raad van Beroep, 28-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1294, 23/2999 ANW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 28 augustus 2025
- Datum publicatie
- 3 september 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:1294
- Zaaknummer
- 23/2999 ANW
Inhoudsindicatie
Herziening en terugvordering Anw-uitkering. Na berekening van de aflossingscapaciteit weigerde appellante te betalen en beriep zich op persoonlijke en familiale omstandigheden als dringende reden om van invordering af te zien. De Raad oordeelt dat onvoldoende onderbouwing is geleverd om af te wijken van de standaard betalingsregeling op basis van de hardheidsclausule van artikel 3, zevende lid, van de Regeling Anw.
Uitspraak
23/2999 ANW, 25/969 ANW
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2023, 22/4408 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Appellante heeft een schuld bij de Svb omdat zij in april tot en met september 2015 ten onrechte een wezenuitkering heeft ontvangen. De Svb heeft besloten dat appellante met ingang van 1 januari 2022 € 31,50 per maand moet terugbetalen. Appellante stelt dat vanwege haar persoonlijke omstandigheden moet worden afgezien van invordering. De Raad is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor een kennelijk onredelijk resultaat in de zin van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.M.G. Hulsman, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben op verzoek van de Raad nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 juli 2025. Voor appellante is mr. Hulsman verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante ontving een wezenuitkering op grond van de Anw1 en heeft een schuld aan de Svb. Deze is ontstaan als gevolg van herziening van het recht op wezenuitkering, omdat zij vanaf 3 maart 2015 geen onderwijs meer volgde: bij besluit van 28 september 2015 heeft de Svb bepaald dat appellante over de periode van april tot en met september 2015 geen recht had op de wezenuitkering. Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum is een bedrag van € 4.524,02 van appellante teruggevorderd. Deze besluiten staan in rechte vast. Sinds die tijd heeft appellante op deze geldschuld niet afgelost omdat de aflossingscapaciteit daarvoor ontbrak.
Een laatste periodieke herberekening van de aflossingscapaciteit vond plaats na inwerkingtreding van de Wvbvv2 per 1 januari 2021. Met een besluit van 19 november 2021 is per 1 januari 2022 de aflossingscapaciteit van appellante berekend op € 31,50 per maand en is besloten dat appellante dit bedrag maandelijks moet terugbetalen.
Met een besluit van 15 juni 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante, voor zover van belang, ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van dringende redenen om van invordering af te zien. Bij besluit van 16 december 2022 is de betalingsregeling van € 31,50 per maand ingetrokken omdat appellante geen enkele betaling heeft gedaan. Er is nog een termijn voor terugbetaling geboden en er zijn invorderingsmaatregelen aangekondigd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er te weinig informatie is over de inkomenspositie en de gestelde mentale gezondheid van appellante om over te gaan tot een lagere invordering dan de vastgestelde 5% van het totale inkomen van appellante. De rechtbank begrijpt dat de grootmoeder zich verantwoordelijk voelt voor de invordering. Het is dan nodig om van appellante de benodigde informatie te verkrijgen over de inkomenspositie, dan wel de mentale gezondheid van appellante zodat de Svb daar eventueel rekening mee kan houden. De rechtbank is van oordeel dat bij de huidige stand van zaken onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een dringende reden.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om geheel van invordering af te zien.
Daartoe heeft de gemachtigde van appellante gewezen op de volgende feiten. Appellante is op jeugdige leeftijd haar moeder op een ingrijpende wijze verloren. Zij draagt daar dagelijks de gevolgen van, heeft om die reden moeite zorg te dragen voor haar eigen kind en laat dat grotendeels over aan de overgrootmoeder. De invordering van een deel van de wezenuitkering is een voortdurende rauwe herinnering aan al hetgeen mis is gegaan in haar jeugd. De grootmoeder tracht de gevolgen op te vangen, doch heeft last van een zeer slechte gezondheid. Appellante communiceert vrijwel niet en schermt zichzelf af. De zorgen zijn groot en de hoop is dat gedurende deze procedure alsnog voldoende onderbouwing boven water komt over het inkomen en de sociale druk opdat de Svb zich alsnog bereid verklaart af te zien van invordering. Appellante is na het overlijden van haar moeder opgevoed door haar grootmoeder. De balans tussen de kleindochter en haar grootmoeder is zeer kwetsbaar en de invordering levert een dermate grote spanning op dat appellante weigert haar financiële gegevens te geven en grootmoeder voor die situatie verantwoordelijk stelt, aldus de gemachtigde van appellante.