Centrale Raad van Beroep, 20-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1282, 23/3387 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 20-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1282, 23/3387 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 20 augustus 2025
- Datum publicatie
- 2 september 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:1282
- Zaaknummer
- 23/3387 WAJONG
Inhoudsindicatie
Weigering Wajong-uitkering toe te kennen terecht. Afwijzing verzoek om schadevergoeding. Omdat het Uwv eerst in hoger beroep met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 maart 2024 het bestreden besluit voldoende heeft onderbouwd staat vast dat het bestreden besluit niet was voorzien van een deugdelijke motivering zoals artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist. De schending van artikel 7:12 van de Awb wordt met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat de belanghebbenden door deze schending niet zijn benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Proceskostenveroordeling.
Uitspraak
23/3387 WAJONG, 24/1082 WAJONG
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 november 2023, 21/2157 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij (duurzaam) niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. van Helden, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Appellante heeft een zienswijze hierop ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 18 december 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Helden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Heijnen-Veldman.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1992. Zij heeft gestudeerd tot 31 augustus 2019. Met een door het Uwv op 22 oktober 2019 ontvangen formulier heeft zij een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat zij ME/CVS en gevolgklachten heeft en dat zij sinds 2009 beperkingen ondervindt. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van behandelaars en de huisarts. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 10 december 2019 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajonguitkering toe te kennen.
Bij besluit van 21 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het
medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank kan zich vinden in de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hun rapporten van 21 november 2019 en 8 november 2020 en van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in hun rapporten van 9 december 2019 en 18 december 2020.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig oordeel niet juist zijn.
Uit het medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts van 21 november 2019 blijkt dat hij heeft geconcludeerd dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is, dat zij ten minste één uur aaneengesloten kan werken en dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. De verzekeringsarts heeft vermeld dat tijdens het spreekuurcontact en uit de uitgebreide (medische) informatie is gebleken dat sprake is van persisterende gezondheidsproblematiek. Volgens de verzekeringsarts is er geen situatie van geen benutbare mogelijkheden, omdat er geen sprake is van bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid, een opname in het ziekenhuis of instelling of een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Op basis van de bevindingen van het dossieronderzoek, de anamnese en het dagverhaal kan niet worden geconcludeerd dat appellante niet ten minste vier uur per dag belastbaar is of dat zij niet ten minste één uur aaneengesloten kan werken. Op basis van de bevindingen van het spreekuurcontact zijn er ook geen aanwijzingen dat appellante niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Wel is appellante beperkt belastbaar met betrekking tot: (1) richten van aandacht, (2) omgaan met stress en andere mentale eisen, (3) hanteren van conflicten, (4) aantal uur belastbaar zijn per dag/week (maximaal vier uur per dag en onvoorspelbaar verzuim van gemiddeld één dag per week), (5) omgaan met verschillende soorten werktijden, (6) niveau van inspanning leveren, en (7) appellante is aangewezen op de nabijheid van een toilet.
Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 9 december 2019 blijkt verder dat
hij heeft geconcludeerd dat appellante een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en
dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat appellante de taak ‘sorteren van post’ kan uitvoeren, omdat de werkzaamheden fysiek licht van aard zijn. Bovendien leveren deze werkzaamheden niet veel sociale stress op en ook geen hoge (werk)druk. Er wordt gewerkt onder leiding van een teamleider/senior medewerker en in de nabijheid van collega’s. De inkomende post wordt aangeleverd en zo nodig worden enveloppen geopend. De post wordt zittend aan een tafel of een bureau gesorteerd. De post wordt verdeeld en op de juiste stapel gelegd. De pakketten worden in ontvangst genomen. De post en pakketten worden verdeeld over de postbakken, postvakken of postzakken. Verder heeft de arbeidsdeskundige overwogen dat appellante, rekening houdende met haar belastbaarheid en functioneringsniveau, instructies van de werkgever kan begrijpen, onthouden en uitvoeren, en ook afspraken met de werkgever kan nakomen.
Uit het medisch rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
8 november 2020 is gebleken dat ook hij heeft geconcludeerd dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is, dat zij ten minste één uur aaneengesloten kan werken en dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat de conclusie van de verzekeringsarts op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen. De klachten van appellante zijn onderkend en daarop is acht geslagen door de verzekeringsarts. Ook was er veel (medische) informatie voorhanden, is er een onderzoek uitgevoerd door de verzekeringsarts en zijn de stoornissen geobjectiveerd door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat de belastbaarheid van appellante kan toenemen door de emotiegerichte psychotherapie die zij volgt bij PSY3. Deze therapie richt zich op verandering van de persoon in gedrag, denken en voelen. De uitgangspunten zijn empathie, acceptatie en echtheid. De (laatste) therapie die appellante heeft gevolgd bij PHI heeft ook geleid tot een vermindering van klachten op zowel fysiek als psychisch gebied.
Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 december 2020 is gebleken dat ook hij heeft geconcludeerd dat appellante de taak ‘sorteren van post’ kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat appellante instructies van de werkgever kan begrijpen, onthouden en uitvoeren, omdat niet is vastgesteld dat appellante problemen heeft op het gebied van intelligentie. Zij heeft twee opleidingen met een diploma afgerond en zij heeft zelfs haar HBO-propedeuse behaald. Appellante heeft tijdens haar stages voldoende aangetoond dat zij instructies kan begrijpen, onthouden en uitvoeren. Op taakniveau wist appellante wat ervan haar werd verwacht en voerde zij dit zo goed mogelijk uit. Niet is gebleken dat appellante continue aansporing of bijstelling of permanent toezicht nodig had. Ook kan appellante gezag en de regels waaraan zij zich moet houden, accepteren. Appellante heeft geen problemen met gezag of autoriteit. De verslagen van haar oud-docent en oud-stagebegeleiders schetsen een beeld van een gemotiveerde student en bereidwillige stagiaire.
Uit het medisch rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
13 maart 2021, dat is opgesteld naar aanleiding van het beroep van appellante, is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellante kan toenemen door de emotiegerichte psychotherapie die zij volgt bij PSY3. Deze therapie zal geruime tijd in beslag nemen.
Uit het medisch rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 mei 2021, dat is opgesteld naar aanleiding van het aanvullend beroep van appellante, is gebleken dat hij heeft onderkend dat appellante haar intensieve stage bij de Sjtadssjool niet langer in volle omvang aankon. Hij heeft echter ook geconcludeerd dat appellante een eenvoudige taak gedurende vier uur per dag, waarvan één uur aaneengesloten, moet kunnen uitvoeren. Ook heeft hij geconcludeerd dat uit de overgelegde (medische) informatie van PSY3 van 17 februari 2021 blijkt dat in de komende behandelperiode zal worden gewerkt aan verdere uitbouw en versteviging van de vooruitgang met behulp van emotiegerichte psychotherapie, schema-taal en incidenteel EMDR.
In het medisch rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 december 2021, opgesteld naar aanleiding van het aanvullend beroep van appellante en het door haar overgelegde rapport van de deskundigen P.J.A.J. van Amelsfoort en M. Overduin van het Expertise Instituut van 20 oktober 2021, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante aanvullende beperkingen heeft (de aanvullende beperkingen die Van Amelsfoort heeft gesteld). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder geconcludeerd dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is voor vier dagen per week, dat zij ten minste één uur aaneengesloten kan werken en dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. Zodra appellante de therapie bij PSY3 heeft afgerond, zal zij ten minste vier uur per dag belastbaar zijn voor vijf dagen per week en zal zij mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het is immers niet uitgesloten dat appellante leert om haar grenzen (beter) te bewaken, zodat er geen sprake meer zal zijn van overbelasting met als gevolg uitval.
De rechtbank heeft uit dit laatste rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep begrepen dat hij niet langer het standpunt inneemt dat appellante mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, maar dat hij nu het standpunt inneemt dat appellante géén mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, maar dat het ontbreken van die mogelijkheden niet duurzaam is, rekening houdende met de therapie die zij volgt bij PSY3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv deugdelijk heeft gemotiveerd dat appellante
niet duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Uit het verslag van de
partij-deskundigen is gebleken dat appellante niet alle dagen van de week ten minste vier uur per dag belastbaar is, omdat zij moeite heeft met het bewaken van haar grenzen. Dit leidt tot
relatieve overbelasting, waardoor zij zeker één dag per week bedlegerig is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat uit het vervolgbehandelplan van PSY3 van 17 februari 2021 blijkt dat in de komende behandelperiode zal worden gewerkt aan verdere uitbouw en versteviging van de vooruitgang met behulp van emotiegerichte psychotherapie, aangevuld met schema-taal en incidenteel EMDR. Emotiegerichte psychotherapie is gericht op verandering van de persoon in gedrag, denken en voelen. De uitgangspunten zijn empathie, acceptatie en echtheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn laatste rapport gemotiveerd dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar zal zijn voor vijf dagen per week, als zij die therapie heeft afgerond. De reden daarvoor is dat appellante zal leren om haar grenzen beter te bewaken, zodat er geen sprake meer zal zijn van overbelasting met als gevolg uitval.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv eveneens deugdelijk gemotiveerd dat
appellante ten minste één uur aaneengesloten kan werken. Naast de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook de partij-deskundige Van Amelsfoort bevestigd dat zij ten minste één uur aaneengesloten kan werken. Bovendien is appellante alleen maar beperkt geacht met betrekking tot langdurige intensieve concentratie. Het gaat erom of appellante in staat is om voldoende aandacht te blijven besteden aan de activiteit waarmee zij bezig is. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij daartoe niet in staat is. Verder is appellante niet beperkt geacht met betrekking tot haar geheugen en stemming.
Ook heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden. Naast de deskundigen van het Uwv heeft ook de partij-deskundige bevestigd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden. Ook is appellante alleen beperkt geacht met betrekking tot langdurige intensieve concentratie. Het gaat erom dat appellante zich voldoende kan concentreren op activiteiten die een taak van haar eisen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij daartoe niet in staat is. Verder is zij niet beperkt geacht met betrekking tot haar geheugen. Bovendien heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht overwogen dat niet is vastgesteld dat appellante problemen heeft op het gebied van intelligentie. Zij heeft twee opleidingen met een diploma afgerond en zij heeft zelfs haar HBO-propedeuse behaald. De stelling van appellante dat zij met veel hulp en relatief slechte cijfers haar opleidingen heeft doorlopen, leidt niet tot het oordeel dat zij bijvoorbeeld niet leerbaar is. Appellante is ook niet beperkt geacht met betrekking tot het ontwikkelen van vaardigheden. Ook is niet gebleken dat appellante niet in staat is om afspraken met haar werkgever na te komen op het moment dat haar vermoeidheidsklachten daaraan niet in de weg staan. Het feit dat appellante één dag per week bedlegerig is en daarom niet naar haar werk kan, is beoordeeld in het kader van het ten minste vier uur per dag belastbaar zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv daarnaast deugdelijk gemotiveerd dat
appellante een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Appellante heeft niet aannemelijk
gemaakt dat de taak ‘sorteren van post’ niet geschikt is voor haar. De verklaringen die
appellante heeft overgelegd van haar oud-stagebegeleiders leiden niet tot het oordeel dat zij geen eenvoudige taak (zoals het sorteren van post) kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie.
De rechtbank heeft het verzoek om inschakeling van een onafhankelijke deskundige afgewezen.
De rechtbank heeft een schadevergoeding toegekend aan appellante in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Het standpunt van appellante
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante is – kort samengevat – van mening dat sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Het Uwv heeft niet voldoende onderbouwd dat verbetering van de belastbaarheid mogelijk is. Ter onderbouwing van haar standpunt is verwezen naar de uitspraak van de Raad van 22 februari 2018.1 Appellante heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige onder verwijzing naar het Korošec-arrest en aangevoerd dat er geen equality of arms was.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het Uwv is het niet eens met de vaststelling door de rechtbank dat de datum in geding 31 augustus 2019 is (de datum dat appellante stopte met haar studie). De juiste datum/periode in geding is volgens het Uwv de achttiende verjaardag ([geboortedatum] 2010) en de periode van vijf jaar daarna. In die periode was sprake van arbeidsvermogen, zodat de vraag of sprake is van een duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen niet relevant is. Ter ondersteuning van dit standpunt is een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 maart 2024 overgelegd. Voor zover het incidenteel hoger beroep niet slaagt heeft het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.