Centrale Raad van Beroep, 28-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1274, 22/1864 WSF
Centrale Raad van Beroep, 28-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1274, 22/1864 WSF
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 28 augustus 2025
- Datum publicatie
- 1 september 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:1274
- Zaaknummer
- 22/1864 WSF
Inhoudsindicatie
Appellante is eind juli 2020 vrijwillig werkloos geworden en heeft de status van migrerend werknemer in de periode van augustus 2020 tot oktober 2020 niet behouden. Geen recht op aangevraagde studiefinanciering.
Uitspraak
22/1864 WSF
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 april 2022, 21/1734 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Duitsland) (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
SAMENVATTING
Appellante heeft nadat zij eind juli 2020 vrijwillig werkloos is geworden haar status van migrerend werknemer niet behouden, waardoor zij in de maanden september en oktober 2020 geen recht heeft op de aangevraagde studiefinanciering.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.S. Folsche, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 juni 2025. Appellante heeft via een beeldverbinding aan de zitting deelgenomen en werd bijgestaan door mr. Folsche. Tevens was L.M. Admiraal aanwezig als tolk. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Bouhuys.
OVERWEGINGEN
Inleiding
Appellante heeft de Italiaanse nationaliteit. Zij heeft tot en met augustus 2020 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ontvangen voor de wo-bacheloropleiding International Studies. Met ingang van 1 september 2020 stond appellante ingeschreven voor de wo-bacheloropleiding Kunstgeschiedenis. Van 2 oktober 2020 tot en met 29 januari 2021 heeft appellante voor 32 uur per week stage gelopen bij een museum [naam museum].
Met een besluit van 5 november 2020 heeft de minister, voor zover hier van belang, de toekenning van een aanvullende beurs, een lening en een studentenreisproduct voor de periode september 2020 tot en met januari 2021 geweigerd.
Met een besluit van 25 januari 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 november 2020 ongegrond verklaard. De minister heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellante aan het EU-recht geen recht op studiefinanciering kan ontlenen. Zij was geen migrerend werknemer, en zij verbleef ook niet al vijf jaar in Nederland.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 5 november 2020 herroepen voor zover het betreft de afwijzing van studiefinanciering over de maanden november 2020, december 2020 en januari 2021 en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat appellante in de maanden september 2020 en oktober 2020 geen recht heeft op studiefinanciering, maar wel in de maanden november 2020 tot en met januari 2021. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante, na jarenlang in de horeca gewerkt te hebben, de status van werknemer per september 2020 niet heeft behouden. Van onvrijwillige werkloosheid is geen sprake. Appellante heeft zelf de keuze gemaakt om haar werkzaamheden in de horeca eind juli 2020 te beëindigen en werk te zoeken dat aansluit bij haar studie Kunstgeschiedenis. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellante tijdens de stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht en dat zij daarom tijdens de stage aangemerkt moet worden als migrerend werknemer. Gelet op de in artikel 1.2 van de Wsf 2000 genoemde peildatum heeft zij daarom recht op studiefinanciering over de maanden november 2020 tot en met januari 2021.
Het standpunt van partijen
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank dat zij in de maanden september 2020 en oktober 2020 geen recht heeft op studiefinanciering. Appellante heeft aangevoerd dat zij de status van migrerend werknemer heeft behouden nadat zij eind juli 2020 gestopt is met werken. Zij is (tijdelijk) gestopt met werken om zich te richten op haar toekomst. Om haar arbeidsmarktpositie te verbeteren heeft zij zich per september 2020 ingeschreven voor de opleiding Kunstgeschiedenis en is zij op zoek gegaan naar werk dat hierbij aansluit. Dat werk heeft ze binnen korte tijd gevonden in de vorm van een betaalde stage bij een museum. Deze situatie vertoont raakvlakken met de situatie van artikel 7, derde lid, aanhef en onder d, van Richtlijn 2004/38.1 Dat de situatie van appellante naar de letter niet valt onder artikel 7, derde lid, van Richtlijn 2004/38 is niet doorslaggevend omdat de daarin genoemde gevallen volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) niet uitputtend zijn bedoeld.2
De minister heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Volgens de minister heeft appellante de status van migrerend werknemer niet behouden in de aan de orde zijnde periode. Appellante is vrijwillig werkloos geworden. Haar situatie valt niet onder artikel 7, derde lid, aanhef en onder d, van Richtlijn 2004/38. Verder valt niet in te zien dat zij het zoeken naar nieuw werk niet kon combineren met haar werkzaamheden in de horeca.