Centrale Raad van Beroep, 19-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1228, 23/1402 PW
Centrale Raad van Beroep, 19-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1228, 23/1402 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 augustus 2025
- Datum publicatie
- 25 augustus 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:1228
- Zaaknummer
- 23/1402 PW
Inhoudsindicatie
Afwijzing herzieningsverzoek. Geen feiten of omstandigheden a.b.i. art. 8:119 lid 1 Awb. Geen schadevergoeding redelijke termijn. Geen financieel belang. i. In wat verzoeker naar voren heeft gebracht liggen geen feiten of omstandigheden besloten als bedoeld in art. 8:119 lid 1 Awb. Zo had het verzoeker vóór uitspraken 1, 2 en 3 bekend kunnen zijn dat de ontvangstbewijzen geen onderdeel uitmaakten van de dossiers in de hoger beroepszaken. Dat verzoeker daarmee niet bekend was en kon zijn, heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd. Dat het dagelijks bestuur heeft erkend dat verzoeker geen toestemming heeft gegeven voor de verzending van besluiten per e-mail kan evenmin tot herziening leiden. In uitspraken 1 en 2 is al geoordeeld dat niet is gebleken van een expliciete toestemming van verzoeker op dat punt. Dit feit was ten tijde van die uitspraken dus al bekend. ii. Het financiële belang van verzoeker is alleen nog gelegen in het verkrijgen van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen. Hiermee wordt geen rekening gehouden. De Raad volstaat met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Uitspraak
23/1402 PW, 23/1403 PW, 23/1404 PW, 23/1405 PW, 23/1406 PW, 23/1407 PW, 23/1408 PW, 23/1409 PW, 23/1410 PW, 23/1411 PW, 23/1412 PW, 23/1413 PW, 23/1414 PW, 23/1415 PW, 23/1416 PW, 23/1417 PW, 23/1419 PW, 23/1420 PW, 23/1422 PW, 23/1423 PW, 23/1424 PW, 23/1425 PW, 23/1427 PW, 23/1428 PW, 23/1429 PW, 23/1430 PW, 23/1431 PW, 23/1432 PW, 23/1436 PW, 23/1437 PW, 23/1438 PW, 23/1439 PW, 23/1440 PW, 23/1441 PW, 23/1442 PW, 23/1443 PW, 23/1444 PW, 23/1445 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraken van de Raad van 12 april 2022, 20/3820 PW, 20/3821 PW, 20/3822 PW, 20/3823 PW, 20/3824 PW, 20/3825 PW, 20/3826 PW, 20/3827 PW, 20/3828 PW, 20/3829 PW, 20/3830 PW, 20/3831 PW, 20/3832 PW, 20/3833 PW, 20/3834 PW, 20/3835 PW, 20/3836 PW, 20/3837 PW, 21/368 PW, 21/369 PW, 21/370 PW, 21/371 PW, 21/372 PW, 21/373 PW, 21/374 PW, 21/375 PW, 21/376 PW, 21/377 PW, 21/378 PW, 21/379 PW, 21/380 PW, 21/381 PW, 21/382 PW, 21/383 PW, 21/384 PW, 21/385 PW (uitspraak 1), 20/3839 PW, 20/3840 PW, 20/3841 PW, 20/3842 PW, 20/3843 PW, 20/3844 PW, 20/3845 PW, 20/3846 PW, 20/3847 PW, 20/3848 PW, 21/342 PW, 21/343 PW, 21/344 PW, 21/345 PW, 21/346 PW, 21/347 PW, 21/348 PW, 21/349 PW, 21/350 PW, 21/351 PW (uitspraak 2) en 20/3456 PW, 20/3457 PW, 20/3458 PW, 20/3459 PW, 20/3460 PW, 20/3461 PW, 20/3462 PW, 20/3463 PW, 20/3464 PW, 20/3465 PW (uitspraak 3) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 19 augustus 2025
SAMENVATTING
In deze zaak gaat het om een verzoek om herziening van drie uitspraken van de Raad. Verzoeker heeft redenen aangevoerd waarom de Raad die uitspraken moet herzien. De Raad is van oordeel dat daarin geen feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten liggen. De Raad wijst het verzoek daarom af. Voor wat betreft de gevraagde schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn volstaat de Raad hier met de vaststelling dat die termijn is overschreden. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft op 26 april 2023 verzocht om herziening van uitspraken 1, 2 en 3.
Het dagelijks bestuur heeft schriftelijke reacties op het herzieningsverzoek ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 juli 2025. Verzoeker is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.J.P. van der Zalm.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. In de procedures die hebben geleid tot uitspraken 1, 2 en 3 betoogde verzoeker dat de rechtbank de verschuldigdheid en hoogte van verbeurde dwangsommen had moeten vaststellen in verband met het niet tijdig beslissen op zijn aanvragen of bezwaarschriften. In dat kader lag ter beoordeling voor of het dagelijks bestuur tijdig besluiten had genomen, onder meer door toezending daarvan per e-mail aan verzoeker. In bijna alle zaken was de conclusie van de Raad dat het dagelijks bestuur tijdig besluiten had genomen en bekendgemaakt, waardoor het dus geen dwangsommen verschuldigd was aan verzoeker.
De Raad heeft in uitspraken 1 en 2 daartoe overwogen dat weliswaar niet is gebleken van expliciete toestemming van verzoeker tot het verzenden van stukken (waaronder besluiten) via e-mail, maar dat er in de periode van 2017 tot en met 2020 een bestendige e-mailpraktijk tussen verzoeker en het dagelijks bestuur is ontstaan, zodat de per e-mail verzonden besluiten overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb tijdig zijn bekendgemaakt.
De Raad heeft in uitspraak 3 daartoe overwogen dat de beroepen wegens het niet tijdig nemen van besluiten niet-ontvankelijk zijn, omdat de beroepen zijn ingesteld op het moment dat het dagelijks bestuur al reële besluiten had genomen.
Het standpunt van verzoeker
2. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Volgens verzoeker heeft het dagelijks bestuur de Raad misleid door stukken achter te houden en de Raad van onjuiste informatie te voorzien. Hierdoor is de Raad er in de uitspraken waarvan herziening wordt verzocht ten onrechte van uit gegaan dat tussen verzoeker en het dagelijks bestuur in de periode van 2017 tot en met 2020 sprake was van een bestendige e-mailpraktijk. Dat hiervan geen sprake was, blijkt bijvoorbeeld uit de honderd ontvangstbewijzen die verzoeker in het kader van zijn herzieningsverzoek heeft overgelegd en waaruit blijkt dat hij in 2019 stukken persoonlijk op het gemeentehuis van Hillegom heeft afgeleverd. Deze ontvangstbewijzen heeft het dagelijks bestuur volgens verzoeker ten onrechte achtergehouden. Verder wijst verzoeker erop dat het dagelijks bestuur in januari en maart 2023 een drietal klachten gegrond heeft verklaard. Die klachten zijn gegrond verklaard, omdat verzoeker er terecht over klaagde dat hij besluiten per e-mail had ontvangen, terwijl hij daar nooit toestemming voor had gegeven. Hiermee staat volgens verzoeker vast dat het dagelijks bestuur erkent dat hij ook voor de periode van 2017 tot en met 2020 geen toestemming had gegeven om besluiten per e-mail toe te sturen. Daarmee heeft er geen bekendmaking plaatsgevonden in de zin van artikel 3:41 van de Awb en is het dagelijks bestuur wegens het niet tijdig nemen van besluiten dwangsommen aan hem verschuldigd.