Home

Centrale Raad van Beroep, 06-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1214, 24/2315 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 06-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1214, 24/2315 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
6 augustus 2025
Datum publicatie
15 augustus 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:1214
Zaaknummer
24/2315 WMO15

Inhoudsindicatie

De Raad oordeelt dat het college met artikel 12, tweede lid, van de Beleidsregels een te beperkte invulling heeft gegeven aan de beslissingsruimte die voortvloeit uit artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015. Dit betekent dat het college deze bepaling niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen en de aanvraag van appellant om verlenging van de thuisondersteuning in de vorm van een pgb niet op die grondslag mocht weigeren.

Uitspraak

24/2315 WMO15

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 september 2024, 24/573 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)

Datum uitspraak: 6 augustus 2025

De Raad oordeelt dat het college met artikel 12, tweede lid, van de Beleidsregels een te beperkte invulling heeft gegeven aan de beslissingsruimte die voortvloeit uit artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015. Dit betekent dat het college deze bepaling niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht leggen en de aanvraag van appellant om verlenging van de thuisondersteuning in de vorm van een pgb niet op die grondslag mocht weigeren.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.D. Nijenhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 juni 2025. Voor appellant is mr. J. Robben, kantoorgenoot van mr. Nijenhuis, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S. van der Meulen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant, geboren in 1974, is bekend met verslavingsproblematiek. Hij heeft

een bewindvoerder die zijn vermogensrechtelijke belangen behartigt.

1.2.

Het college heeft aan appellant over de periode van 1 juli 2022 tot en met 30 juni

2023 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening voor thuisondersteuning verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).

1.3.

Bij besluit van 10 juli 2023 heeft het college de aanvraag van appellant om verlenging

van de thuisondersteuning in de vorm van een pgb afgewezen. Het college heeft – onder meer en voor zover van belang – het standpunt ingenomen dat appellant niet voldoet aan de (aangescherpte) voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de wettelijk vertegenwoordiger van appellant – in dit geval zijn bewindvoerder – niet bereid is de eindverantwoordelijkheid te nemen voor zowel de vermogensrechtelijke als de inhoudelijke taken die verbonden zijn aan een pgb. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Beleidsregels 2023-2 gemeente Leeuwarden (Beleidsregels) komt appellant daarom niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb.

1.4.

Bij beslissing op bezwaar van 29 december 2023 (bestreden besluit) heeft het college het

bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 juli 2023 gegrond verklaard en dat besluit herroepen. Het college heeft de thuisondersteuning in de vorm van een pgb verlengd tot drie kalendermaanden na de datum van het bestreden besluit. Met deze overgangstermijn heeft het college appellant de gelegenheid geboden om alsnog te voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft – onder meer – overwogen dat het in zijn algemeenheid niet onredelijk is dat het college voorwaarden stelt aan de verantwoording van een pgb. Het college komt immers vrijheid toe bij de beoordeling of een cliënt met hulp van zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Daarbij heeft de rechtbank het (aangescherpte) beleid van het college, dat onder meer als voorwaarde voor een pgb stelt dat bij het uitvoeren van de pgb-taken door meer dan één persoon, de eindverantwoordelijkheid bij één persoon ligt (in het geval van een bewindvoerder kan dit alleen de bewindvoerder zijn), niet onredelijk geacht.

Het standpunt van appellant

3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft (samengevat en voor zover van belang) aangevoerd dat het college de in artikel 12, tweede lid, van de Beleidsregels neergelegde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een pgb, in het bijzonder dat – indien sprake is van bewind – de bewindvoerder eindverantwoordelijk dient te zijn voor alle aan een pgb verbonden taken, niet heeft mogen stellen.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels