Home

Centrale Raad van Beroep, 05-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1213, 24/1335 PW

Centrale Raad van Beroep, 05-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1213, 24/1335 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
5 augustus 2025
Datum publicatie
25 augustus 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:1213
Zaaknummer
24/1335 PW

Inhoudsindicatie

Proceskostenveroordeling. Door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Redelijkerwijs gemaakte kosten. Hoger beroep bestuursorgaan. Het college heeft in hoger beroep herhaald dat hij niet gehouden was om de door Dichtbij B.V. in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden. Er is volgens het college geen sprake is van door een derde verleende rechtsbijstand, omdat Lodge Advocaten en Dichtbij B.V. met elkaar zijn verweven zijn en daarnaast zijn de kosten niet redelijkerwijs gemaakt. Met de enkele herhaling van zijn standpunt heeft het college in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens hem onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Hij voegt daaraan nog toe dat het college ook in hoger beroep niet heeft kunnen uitleggen waarom het gegeven dat mr. Van der Ent en mr. Beljaarts beiden aan Lodge Advocaten zijn verbonden, en dat mr. Van der Ent ook bestuurder is van zowel Timons Holding B.V. als Dichtbij B.V., maakt dat moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat een procederende partij en een (rechts)persoon die rechtsbijstand verleent niet met elkaar zijn te vereenzelvigen. De door het college in hoger beroep overgelegde kredietovereenkomst van een andere cliënt van Dichtbij B.V. en Lodge Advocaten leidt niet tot een ander oordeel.

Uitspraak

24/1335 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 april 2024, 23/3056 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Breda (college)

[bewindvoerder] B.V., bewindvoerder over de goederen van [belanghebbende] te [vestigingsplaats] (belanghebbende)

Datum uitspraak: 5 augustus 2025

In deze zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college ten onrechte heeft geweigerd de door [bewindvoerder] B.V. in bezwaar gemaakte kosten te vergoeden. Ook heeft de rechtbank bepaald dat het college een vergoeding van deze kosten verstrekt aan [bewindvoerder] B.V. Het college heeft in hoger beroep aangevoerd daar niet toe gehouden te zijn, omdat geen sprake is van door een derde verleende rechtsbijstand en de kosten niet redelijkerwijs zijn gemaakt. De Raad volgt de rechtbank. Het hoger beroep slaagt daarom niet.

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld. Namens [bewindvoerder] B.V. heeft mr. C. van der Ent, advocaat, een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak, gevoegd met zaken 24/1454 PW, 24/1455 PW en 25/307 PW, behandeld op een zitting van 24 juni 2025. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S.M. van Steen. [bewindvoerder] B.V. heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.J. Beljaarts, kantoorgenoot van mr. Van der Ent. In de zaken 24/1454 PW en 24/1455 PW en in zaak 25/307 PW wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

[bewindvoerder] B.V. heeft op 13 oktober 2022 bij het college voor belanghebbende bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het gebruik van een bankrekening (bankkosten) over de periode van 1 oktober 2022 tot en met 30 september 2023 tot een bedrag van € 10,-.

1.2.

Met een besluit van 19 oktober 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Namens [bewindvoerder] B.V. heeft mr. Van der Ent tegen dit besluit bezwaar gemaakt.

1.3.

Met een besluit van 11 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 19 oktober 2022 gegrond verklaard en aan belanghebbende bijzondere bijstand toegekend voor bankkosten van € 10,- voor het aanhouden van een bankrekening. Het college heeft het verzoek van [bewindvoerder] B.V. om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand afgewezen. Die afwijzing berust op het standpunt dat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [naam 1] is namelijk enig aandeelhouder en bestuurder van [naam B.V.] , handelend onder de naam [naam kantoor] , en [naam B.V.] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bewindvoerder] B.V. [naam 1] kan daarom niet als derde worden aangemerkt. Daarnaast is geen sprake van kosten die redelijkerwijs zijn gemaakt. Het optreden in een geding behoort tot de wettelijke taken van een bewindvoerder. Door het inschakelen van een rechtsbijstandverlener zijn er onnodig juridische kosten gemaakt. Daarbij is van belang dat een van de bewindvoerders van [bewindvoerder] B.V. ook werkzaam is bij [naam kantoor] . De functie van een beschermingsbewindvoerder is onverenigbaar met een optreden als beroepsmatig rechtsbijstandverlener ten behoeve van de onderbewindgestelde.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het college het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten van rechtsbijstand heeft afgewezen en bepaald dat het college aan [bewindvoerder] B.V. een vergoeding voor die kosten verstrekt tot een bedrag van € 624,- voor de kosten in bezwaar. De rechtbank heeft daartoe, voor zover hier van belang, als volgt overwogen.

“Is er sprake van door een derde verleende rechtsbijstand?

[...]

6.2.

De rechtbank stelt voorop dat een procederende partij en een andere (rechts)persoon die rechtsbijstand verleent in beginsel niet met elkaar worden vereenzelvigd. Dat is anders als zich bijzondere omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. De rechtbank zal beoordelen of in deze zaak sprake is van zulke bijzondere omstandigheden.

6.3.

Tussen [ [naam kantoor] ] en [ [bewindvoerder] B.V.] bestaat (en bestond ten tijde van bezwaar) een zekere verwevenheid vanwege het (indirect) eigenaarschap van [naam 1] van beide vennootschappen. Zij was en is via [naam B.V.] ook indirect bestuurder van beide vennootschappen. Dit betekent dat zij in beide vennootschappen de (uiteindelijke) zeggenschap heeft over het te voeren beleid. Daarnaast was [X] werknemer van beide vennootschappen. Volgens een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel is zij gevolmachtigde van [bewindvoerder] B.V., maar zij treedt ook op als gemachtigde vanuit het (advocaten)kantoor van [naam 1] .

6.4.

Van enige mate van verwevenheid tussen beide vennootschappen is dan ook sprake. De rechtbank is echter van oordeel dat geen sprake is van zodanig bijzondere

omstandigheden dat vereenzelviging moet worden aangenomen. Het gaat hier om twee verschillende vennootschappen. Dat het (indirect) aandeelhouderschap en bestuurderschap van die vennootschappen berust bij dezelfde persoon en dat een andere persoon voor beide vennootschappen werkt, is onvoldoende om vereenzelviging aan te nemen. Op grond van vaste jurisprudentie geldt dat de situatie van twee dochterondernemingen met hetzelfde moederbedrijf geen bijzondere omstandigheid oplevert.1 Ook de omstandigheid dat de natuurlijke persoon die als gemachtigde optreedt de enige (indirect) bestuurder is van de rechtspersoon waaraan rechtsbijstand wordt verleend, is onvoldoende om vereenzelviging aan te nemen.2 Dat [X] voor beide vennootschappen werkzaamheden verricht of heeft verricht, maakt verder op zichzelf, maar ook in samenhang met het voorgaande, niet dat de vennootschappen moeten worden vereenzelvigd. [X] heeft in deze zaak niet als bewindvoerder en gelijktijdig als rechtsbijstandsverlener opgetreden. Er zijn geen aanwijzingen dat de verwevenheid tussen beide rechtspersonen verdergaat.

[...]

Heeft eiseres redelijkerwijs kosten voor rechtsbijstand moeten maken?

[...]

7.2.

De vraag is of het redelijk is om voor onderhavige procedure beroepsmatige rechtsbijstand in te schakelen. In de woorden ‘redelijkerwijs heeft moeten maken’ als bedoeld in de artikelen 7:15 en 8:75 van de Awb wordt tot uitdrukking gebracht dat niet slechts de kosten zelf redelijk dienen te zijn om voor vergoeding in aanmerking te komen, maar ook dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk moet zijn geweest (de ‘dubbele redelijkheidstoets’).3

Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is uitgangspunt dat kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden aangemerkt als redelijkerwijs te zijn gemaakt. Die kosten komen dus in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Anders dan het college meent, biedt de specifieke kennis, de ervaring of de taak van de bewindvoerder op zichzelf geen grond om van dit uitgangspunt af te wijken. Dat betekent dat dit uitgangspunt in beginsel ook geldt als een professionele bewindvoerder die derde heeft ingeschakeld.4

7.3.

De rechtbank stelt vast dat wordt geprocedeerd over een gering bedrag. Zij ziet daarin echter geen aanleiding om af te wijken van het voornoemde uitgangspunt. Het is aan een partij zelf om te beoordelen of zij bezwaar wil maken of beroep wil instellen en of zij daarbij gebruik wil maken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij mogen overwegingen zoals de capaciteit bij de procederende partij om zelf te procederen en de benodigde juridische kennis een rol spelen. Dat [bewindvoerder] B.V. mogelijk ook zelf de benodigde juridische kennis in huis heeft, is daarom niet van belang. De rechtbank komt tot het oordeel dat het om redelijkerwijs gemaakte kosten gaat. Het inschakelen van externe rechtsbijstand is niet onnodig geweest.”

Het standpunt van het college

3. Het college is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het college heeft aangevoerd dat hij om de volgende redenen niet gehouden was om de door [bewindvoerder] B.V. in bezwaar gemaakte kosten van bezwaar te vergoeden. Er is geen sprake van door een derde verleende rechtsbijstand, omdat [naam kantoor] en [bewindvoerder] B.V. zodanig met elkaar zijn verweven dat niet meer kan worden gesproken van twee verschillende entiteiten. Daarnaast zijn de kosten niet redelijkerwijs gemaakt, omdat het optreden in een geding behoort tot de wettelijke taken van [bewindvoerder] B.V. als bewindvoerder. Bovendien was er bij [bewindvoerder] B.V. voldoende juridische kennis aanwezig. Het inschakelen van externe rechtsbijstand was daarom in dit geval onnodig.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels