Centrale Raad van Beroep, 06-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1200, 24/1436 ZW
Centrale Raad van Beroep, 06-08-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1200, 24/1436 ZW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 6 augustus 2025
- Datum publicatie
- 15 augustus 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:1200
- Zaaknummer
- 24/1436 ZW
Inhoudsindicatie
Toekennen ZW-uitkering aan appellante per 23 september 2020 en toekennen WIA- uitkering per 8 december 2020 en voortzetting daarvan per 8 maart 2022. De rechtbank vernietigde de besluiten van het Uwv wegens onzorgvuldig onderzoek en gebrek aan beoordeling van een mogelijke benadelingshandeling. De Raad oordeelde dat het onderzoek wel zorgvuldig was en dat het Uwv niet verplicht was een maatregel te beoordelen zonder afzonderlijk besluit daarover. Het beroep van de werkgever tegen het WIA-voorschot is niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang. Het besluit tot beëindiging van de vervolguitkering is onzorgvuldig voorbereid en vernietigd. Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
24/1436 ZW , 24/1437 WIA, 24/1438 WIA, 24/1939 WIA, 24/2596 ZW , 24/2597 WIA, 24/2598 WIA
Datum uitspraak: 6 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
31 mei 2024, 21/8125, 21/4568, 21/4440 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgever] te [vestigingsplaats] ( [werkgever] )
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaken over de besluiten inzake de toekenning per 23 september 2020 van een ZW-uitkering aan appellante, en over het toekennen per 8 december 2020 van een WIAuitkering en de voortzetting daarvan per 8 maart 2022 aan appellante, waartegen de werkgever bezwaar heeft gemaakt. Daarnaast gaat het over de vraag of de werkgever procesbelang heeft bij het toekennen van een voorschot naar aanleiding van de WIA-aanvraag van appellante.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A. Jansen, advocaat, hoger beroepen ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft hoger beroep ingesteld.
[werkgever] heeft als belanghebbende aan de procedure deelgenomen.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 12 juli 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waartegen [werkgever] beroep heeft ingediend.
Appellante heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad de Staat als partij aangemerkt.
De Raad heeft de zaken gevoegd behandeld op een zitting van 25 juni 2025. Voor appellante is mr. Jansen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs. Namens [werkgever] is niemand verschenen.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellante werkte sinds 1 april 2013 bij [werkgever] als juridisch secretaresse voor 24 uur per week. Op 11 december 2018 heeft zij zich ziekgemeld met bekkeninstabiliteit en psychische klachten door overbelasting. Vanaf 17 juni 2019 is appellante in het kader van reintegratie gestart met aangepaste werkzaamheden. Op 10 juli 2019 is appellante in voorlopige hechtenis genomen. [werkgever] is met ingang van 12 juli 2019 gestopt met het betalen van loon aan appellante wegens het niet-nakomen van haar re-integratieverplichtingen. Op 21 november 2019 is appellante veroordeeld voor het op 10 juli 2019 begaan van een strafbaar feit en is aan haar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Op 9 maart 2020 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen [werkgever] en appellante met ingang van 10 maart 2020 ontbonden. Op 22 september 2020 is de hechtenis van appellante onder voorwaarden geschorst.
Op 12 november 2020 heeft een verzekeringsarts van het Uwv naar aanleiding van de ziekmelding telefonisch contact gehad met appellante en de door haar ingevulde vragenlijst bestudeerd. Bij besluit van 16 november 2020 heeft het Uwv aan appellante vanaf 23 september 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Bij beslissing op bezwaar van 4 oktober 2021 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van [werkgever] tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 1 ligt een rapport van 28 september 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Bij besluit van 23 december 2020 heeft het Uwv aan appellante een voorschot op de door haar aangevraagde uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Bij beslissing op bezwaar van 3 juni 2021 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van [werkgever] tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Bij besluiten van 16 november 2021 en 4 januari 2022 heeft het Uwv aan appellante per 8 december 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Bij besluit van 28 december 2021 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering per 8 maart 2022 omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Bij beslissing op bezwaar van 8 juni 2022 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv het bezwaar van [werkgever] tegen de besluiten van 4 januari 2022, 16 november 2021 en 28 december 2021 ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit 3 ligt een rapport van 30 mei 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Bij beslissing op bezwaar van 11 oktober 2022 heeft het Uwv bestreden besluit 3 ingetrokken, het bezwaar van [werkgever] tegen het besluit van 16 (lees: 28) december 2021 tegen het omzetten van de loongerelateerde WGA-uitkering per 8 maart 2022 naar een WGAvervolguitkering alsnog gegrond verklaard en is de WIA-uitkering van appellante, met inachtneming van een uitlooptermijn, per 23 november 2022 beëindigd.
Uitspraak van de rechtbank
De rechtbank heeft de beroepen van [werkgever] tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 3 gegrond verklaard en het Uwv opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat bestreden besluit 1 over het recht op een ZW-uitkering onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat in de primaire fase geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts is geweest en het bijwonen van de hoorzitting door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet kan worden gelijkgesteld met de beslotenheid van een spreekuur. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat het Uwv niet heeft gereageerd op wat [werkgever] heeft aangevoerd over het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder b, j en k van de ZW vanwege onder meer het plegen van een benadelingshandeling, maar alleen heeft gesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellante al bestond voor 10 juli 2019. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van het Uwv gelegen om hier onderzoek naar te doen, wat het Uwv heeft nagelaten. Bestreden besluit 1 is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat bestreden besluit 3 over de toekenning van de WIA-uitkering per einde wachttijd en de omzetting daarvan per 8 maart 2022 naar een WGAvervolguitkering eveneens onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat het Uwv niet heeft beoordeeld of sprake is van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 28 van de Wet WIA. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beslissing op bezwaar van 11 oktober 2022 geen wijziging van bestreden besluit 3 is, maar een nieuw primair besluit waarbij de WIAuitkering van appellante wordt beëindigd, en dit besluit daarom geen onderdeel uitmaakt van deze procedure. De rechtbank heeft geoordeeld dat [werkgever] procesbelang heeft bij haar beroep tegen bestreden besluit 2 over de toekenning van het voorschot, ondanks dat een premiebelang alleen speelt bij definitieve toekenning van een WIA-uitkering, omdat, zoals [werkgever] heeft gesteld, moet worden aangenomen dat het voor het Uwv lastiger zal zijn een uitkering niet toe te kennen als al (langdurig) voorschotten zijn verstrekt. Omdat de besluitvorming in de ZW-zaak onzorgvuldig is geweest, heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom een voorschot kon worden toegekend.
Het standpunt van appellante
Appellante is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Zij heeft gesteld dat het onderzoek door het Uwv naar haar recht op een ZW- en WIA-uitkering zorgvuldig is verricht. Een afzonderlijk spreekuurcontact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou volgens haar geen toegevoegde waarde hebben gehad. Appellante heeft erop gewezen dat het Uwv in de bestreden besluiten niet heeft vastgesteld dat sprake is geweest van een benadelingshandeling. Verder heeft de rechtbank ten onrechte de beslissing van 11 oktober 2022 niet bij haar beoordeling betrokken. Appellante heeft inhoudelijke gronden aangevoerd tegen deze beslissing. Appellante heeft verder gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [werkgever] een procesbelang heeft bij het besluit waarbij aan appellante een voorschot op de WIA-uitkering is toegekend, omdat de toekenning van dit voorschot geen directe gevolgen heeft voor [werkgever] .
Het standpunt van het Uwv en incidenteel hoger beroep
Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 12 juli 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij de bezwaren van [werkgever] opnieuw ongegrond zijn verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van 25 juni 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Het Uwv heeft op dezelfde gronden als appellante hoger beroep ingesteld voor wat betreft het oordeel van de rechtbank over het WIA-voorschotbesluit.
Het standpunt van [werkgever]
[werkgever] heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en heeft beroep ingesteld tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 12 juli 2024.