Centrale Raad van Beroep, 24-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1134, 23/2329 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 24-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1134, 23/2329 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 24 juli 2025
- Datum publicatie
- 6 augustus 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:1134
- Zaaknummer
- 23/2329 WMO15
Inhoudsindicatie
Weigering maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding in vorm van pgb. Ten aanzien van de te beoordelen periode is niet aannemelijk geworden dat appellant met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Niet geconcretiseerd wie de hulp zou kunnen bieden.
Uitspraak
23/2329 WMO15
Datum uitspraak: 24 juli 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 28 juni 2023, 22/3036 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de weigering van een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een pgb. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet aannemelijk is geworden dat appellant in de periode in geding met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Nijssen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 maart 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Nijssen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.W. Kieviet en A.C. Bleeker.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nader te overleggen.
Partijen hebben nadere stukken en reacties ingediend.
Appellant heeft toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te maken van het recht nader ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant, geboren in 1966, is onder andere bekend met een verzamelstoornis. Op 7 juli 2021 heeft appellant een aanvraag ingediend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding.
Het college heeft de aanvraag van appellant bij besluit van 20 juli 2021 afgewezen. Appellant wenst de maatwerkvoorziening te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), maar het college heeft zich op het standpunt gesteld dat hij hiervoor niet in aanmerking komt. Het college heeft appellant wel de mogelijkheid geboden om de individuele begeleiding te ontvangen in de vorm van een maatwerkcontract. Met zo’n contract wordt aan één specifieke inwoner de nodige zorg geleverd door een zorgaanbieder die niet een contract met de gemeente heeft.
Bij besluit van 13 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 juli 2021 ongegrond verklaard. Volgens het college heeft appellant onvoldoende onderbouwd dat hij in staat is om zelf de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Daarbij heeft het college onder meer in aanmerking genomen dat appellant in het verleden gevraagd heeft om ondersteuning bij het voeren van zijn administratie en dat voor het college niet duidelijk is of appellant dat inmiddels wel zelf kan. Ook heeft appellant geen vertegenwoordiger aangedragen die voor hem de aan het pgb verbonden verplichtingen kan en wil uitvoeren. Appellant heeft verder geen gebruik gemaakt van het aanbod om een maatwerkcontract af te sluiten. Dit komt voor zijn rekening en risico. Hiermee zijn de belangen van appellant afgewogen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Zij heeft dit op de volgende manier gemotiveerd. Omdat appellant het pgb heeft aangevraagd, is het aan hem om aannemelijk te maken dat hij zelf of met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het college heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat appellant daarin niet is geslaagd. Het college heeft terecht in aanmerking genomen dat appellant eerder diverse malen heeft verzocht om ondersteuning in zijn administratie en financiën. Gelet hierop is niet duidelijk dat appellant voldoende in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Ook op de zitting heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij daartoe wel in staat is. Het college heeft daarom op juiste gronden de verstrekking van een pgb geweigerd.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft daartegen het volgende aangevoerd. De omstandigheid dat appellant eerder ondersteuning heeft gevraagd bij het voeren van zijn administratie had niet als grond voor de weigering van een pgb gehandhaafd mogen worden. Appellant is met hulp van zijn sociaal netwerk en hulpverleners, zoals de stichting Per Saldo, in staat om het pgb te beheren. Als de aanvrager van een pgb stelt dat hij zelf of met behulp van zijn sociaal netwerk in staat is om het pgb te beheren, zal het college niet lichtvaardig anders mogen oordelen. Verder is in het verleden al gebleken dat de alternatieve oplossing, een maatwerkcontract, voor appellant niet werkt. Appellant wil juist de regie over zijn zorg- en hulpverleners in eigen hand houden, wat bij een maatwerkcontract onvoldoende mogelijk is.