Centrale Raad van Beroep, 15-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1064, 22/3985 PW
Centrale Raad van Beroep, 15-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1064, 22/3985 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 15 juli 2025
- Datum publicatie
- 12 augustus 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:1064
- Zaaknummer
- 22/3985 PW
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand. Tandartskosten. Voorliggende voorziening. Beroep op het evenredigheidsbeginsel. Geen niet-verdisconteerde omstandigheden. Voor de kosten van een tandheelkundige behandeling als hier aan de orde, te weten het trekken van tanden en kiezen, is de Zvw een voorliggende voorziening is als bedoeld in art. 15 lid 1 PW. Die bepaling heeft een verplichtend karakter. Daarom is er in beginsel geen ruimte voor toetsing van het daarop gebaseerde besluit aan het evenredigheidsbeginsel. Appellant heeft geen omstandigheden naar voren gebracht die de wetgever bij de totstandkoming van de wet niet onder ogen heeft gezien. Het enkele feit dat de kosten van een uitneembare volledige gebitsprothese wel, maar het trekken van tanden en kiezen in de meeste gevallen niet worden vergoed, rechtvaardigt niet de conclusie dat er sprake is van niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden.
Uitspraak
22/3985 PW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 november 2022, 22/3005 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 15 juli 2025
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag op grond van de Participatiewet (PW) om bijzondere bijstand voor (een deel van) tandartskosten. De reden voor afwijzing was dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor dergelijke kosten een voorliggende voorziening is. Volgens appellant zijn er bijzondere omstandigheden die maken dat op grond van het evenredigheidsbeginsel dan wel op grond van zeer dringende redenen alsnog bijstand moet worden toegekend. Appellant krijgt geen gelijk. Appellant heeft verder aangevoerd dat het college de kosten die hij in bezwaar heeft gemaakt ten onrechte niet heeft vergoed. Ook hierin krijgt appellant geen gelijk.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.S. Dobosz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 april 2025. Namens appellant is verschenen mr. A.M.V. Bandhoe, waarnemer van mr. Dobosz. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.R. Jim.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant stond ten tijde hier van belang onder bewind. De bewindvoerder heeft op 3 november 2021 voor appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten. Onder ‘Uitleg van de aanvraag’ heeft de bewindvoerder toegelicht dat het gaat om tandartskosten die niet vergoed worden vanuit de zorgverzekering. De bewindvoerder wijst er hierbij op dat appellant jarenlang niet bij de tandarts is geweest totdat hij ontzettend veel pijnklachten kreeg, dat pas in december de zorgverzekering kan worden uitgebreid met extra dekking voor tandheelkundige ingrepen, maar dat dan nog niet alle kosten zullen worden vergoed, dat appellant veel pijn lijdt en dat de behandeling niet kan worden uitgesteld. Bij de aanvraag heeft appellant een begroting van zijn tandarts overgelegd tot een bedrag van in totaal € 1.912,84. Daarvan ziet een bedrag van in totaal € 653,52 op de kosten voor het trekken van tanden en kiezen en het resterende bedrag op de kosten voor de daarna te plaatsen (nood)gebitsprothese.
Een medewerker van de gemeente Rotterdam heeft de bewindvoerder verzocht om een bevestiging van zorgverzekeraar VGZ dat appellant per 1 januari 2022 is overgestapt naar VGZ Rotterdampakket. De bewindvoerder heeft in reactie daarop een mail van VGZ van 30 december 2021 doorgestuurd waarin staat dat VGZ alles voor appellant in orde maakt, dat zijn polis wordt gemaakt en dat appellant deze binnen twee weken ontvangt, dat zijn zorgverzekering op 1 januari 2022 ingaat en dat VGZ de oude verzekering voor appellant opzegt.
Met een besluit van 4 januari 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er sprake is van een voorliggende voorziening in de vorm van de zorgverzekering VGZ Rotterdampakket.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft hij een brief van VGZ van 30 december 2021 overgelegd waarin staat dat appellant niet als verzekerde kan worden ingeschreven, omdat hij bij zijn huidige verzekeraar niet alle verschuldigde verzekeringspremies heeft betaald en zijn huidige verzekeraar hem om die reden niet als verzekerde kan uitschrijven.
Met een besluit van 27 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2022 gedeeltelijk gegrond verklaard. Het college heeft aan appellant alsnog € 314,83 aan bijzondere bijstand toegekend voor de eigen bijdrage in de kosten van de volledige gebitsprothese en voor het overige het besluit van 4 januari 2022 gehandhaafd. Het college heeft geen bezwaarkostenvergoeding toegekend.
Aan het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de toekenning van bijzondere bijstand, heeft het college, onder verwijzing naar artikel 5.8, eerste lid, onder a, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (Beleidsregels) en het uit de brief van VGZ van 30 december 2021 gebleken feit dat appellant vanwege wanbetaling toch niet is toegelaten tot het Rotterdampakket, ten grondslag gelegd dat appellant 25% van de kosten voor een gebitsprothese via de bijzondere bijstand vergoed krijgt en de overige 75% van deze kosten via de eigen zorgverzekeraar.
Aan het bestreden besluit, voor zover daarbij de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand is gehandhaafd, heeft het college, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Voor de kosten van het trekken van tanden en kiezen wordt geen bijzondere bijstand toegekend, omdat dit volgens de voorliggende voorziening, de Zvw, geen medisch noodzakelijke kosten zijn. Er zijn geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW om in afwijking daarvan toch bijzondere bijstand aan appellant toe te kennen.
Aan de weigering een bezwaarkostenvergoeding toe te kennen heeft het college ten grondslag gelegd dat het besluit van 4 januari 2022 rechtmatig genomen is, maar dat dit besluit is herroepen nadat in bezwaar alsnog aanvullende informatie is aangeleverd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.