Home

Centrale Raad van Beroep, 17-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1061, 24/297 ZVW

Centrale Raad van Beroep, 17-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1061, 24/297 ZVW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 juli 2025
Datum publicatie
30 juli 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:1061
Zaaknummer
24/297 ZVW

Inhoudsindicatie

Buitenlandbijdrage. Medische zorg in België (woonland) ten laste van Nederland. Tot moment van bereiken AOW-gerechtigde leeftijd recht op zorg als gezinslid van gepensioneerd echtgenoot. Daarna heeft betrokkene een zelfstandig recht op medische zorg dat voorrang heeft op afgeleid recht als gezinslid echtgenoot. van betrokkene kan daarom buitenlandbijdrage worden geheven.

Uitspraak

24/297 ZVW, 24/298 ZVW

Datum uitspraak: 17 juli 2025

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 december 2023, 21/7068 en 22/4413 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te België (appellante)

CAK

SAMENVATTING

Appellante heeft op grond van Vo 883/2004 recht op medische zorg in België ten laste van Nederland. Tot het moment dat zij AOW kreeg, had zij dit recht op zorg als gezinslid van haar echtgenoot. Haar echtgenoot betaalde hiervoor een buitenlandbijdrage aan het CAK. Vanaf het moment dat appellante zelf AOW kreeg, heeft appellante een zelfstandig recht op medische zorg. Dit zelfstandige recht heeft voorrang boven het afgeleide recht dat zij heeft als gezinslid van haar echtgenoot. Het CAK heeft daarom terecht een buitenlandbijdrage bij appellante geheven.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [naam echtgenoot] (haar echtgenoot) hoger beroep ingesteld. Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2025. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante woont met haar echtgenoot in België. Haar echtgenoot had op grond van zijn AOW1-pensioen ingevolge artikel 24 van Vo 883/20042 recht op verstrekkingen in zijn woonland België ten laste van pensioenland Nederland. Op grond van diezelfde bepaling had appellante als gezinslid van haar echtgenoot ook recht op verstrekkingen ten laste van Nederland (zogenoemde verdragsgerechtigden). Voor dit recht op zorg is de echtgenoot van appellante op grond van artikel 69 van de Zvw3 in verbinding met artikel 30 van Vo 883/2004 een bijdrage verschuldigd (buitenlandbijdrage). Appellante en haar echtgenoot waren ingeschreven bij de Christelijke Mutualiteit, het bevoegde orgaan van de woonplaats. Appellante ontvangt vanaf 4 juli 2017 zelf een AOW-pensioen. Het CAK heeft appellante vanaf dat moment aangemerkt als zelfstandig verdragsgerechtigde in de zin van artikel 24 van Vo 883/2004. Voor dit recht op zorg is zij volgens het CAK zelf een buitenlandbijdrage verschuldigd.

1.2.

Met een besluit van 8 juni 2021 heeft het CAK de definitieve jaarafrekening over 2019 vastgesteld. Met een besluit van 28 januari 2022 heeft het CAK de definitieve jaarafrekening over 2020 vastgesteld. De bezwaren tegen die besluiten heeft het CAK ongegrond verklaard in respectievelijk het besluit van 28 september 2021 (bestreden besluit 1) en het besluit van 8 juni 2022 (bestreden besluit 2).

De aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 mei 20234 met betrekking tot de door het CAK vastgestelde definitieve jaarafrekeningen over 2017 en 2018 heeft de rechtbank overwogen dat appellante op grond van Vo 883/2004 in verbinding met artikel 69 van de Zvw moet worden aangemerkt als verdragsgerechtigde op grond waarvan het CAK verplicht is een buitenlandbijdrage in rekening te brengen.

Het standpunt van appellante

3.1.

Appellante is het niet eens met de uitspraak van de Raad van 4 mei 2023 waarnaar in de aangevallen uitspraak is verwezen. Haar betoog komt er in de kern op neer dat er door de ontvangst van haar AOW-pensioen geen statusverandering heeft plaatsgevonden. Volgens de toepasselijke Belgische wetgeving is zij op grond van haar inkomsten nog steeds aan te merken als een gezinslid ten laste. De beëindiging van haar verzekering in België door het CAK met een E108-formulier was onrechtmatig. Artikel 32, eerste lid, van Vo 883/2004 is niet van toepassing. In de toelichting op de Europese basisverordening socialezekerheid is vermeld dat de prioriteitsbepaling van dit artikel al werd toegepast op basis van Besluit 156 van de Administratieve Commissie (Besluit 156). Dit Besluit heeft echter betrekking op een werkloze die weer gaat werken en een gepensioneerde die werkloos is in een andere lidstaat, dus een totaal andere situatie dan in casu. Appellante heeft aan de Raad gevraagd prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU.5

Het standpunt van het CAK

3.2.

Het CAK is het eens met de aangevallen uitspraak. Vanaf 4 juli 2017 heeft appellante een zelfstandig recht op zorg in België ten laste van Nederland en wordt zij niet meer aangemerkt als een meeverzekerd gezinslid. Het CAK heeft daarom een formulier E108 gestuurd naar de Christelijke Mutualiteit voor afmelding van appellante als meeverzekerd gezinslid. Met het toegezonden formulier E121 kan zij zich weer inschrijven bij de Christelijke Mutualiteit.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels