Home

Centrale Raad van Beroep, 17-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1052, 24/275 ZVW

Centrale Raad van Beroep, 17-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1052, 24/275 ZVW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 juli 2025
Datum publicatie
30 juli 2025
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2025:1052
Zaaknummer
24/275 ZVW

Inhoudsindicatie

Buitenlandbijdrage. Als verdragsgerechtigde recht op zorg in woonland België ten laste van pensioenland Nederland. Voor dit recht op zorg is een buitenlandbijdrage verschuldigd. Unierecht verzet zich er niet tegen het bedrijfspensioen te betrekken bij berekening buitenlandbijdrage.

Uitspraak

24/275 ZVW, 25/304 ZVW

Datum uitspraak: 17 juli 2025

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 14 december 2023, 21/7069 en 30 december 2024, 24/1305 (aangevallen uitspraken)

Partijen:

[appellant] te België (appellant)

CAK

SAMENVATTING

Appellant heeft op grond van Vo 883/2004 recht op medische zorg in België ten laste van Nederland. Hiervoor is appellant een buitenlandbijdrage verschuldigd. Bij de berekening van die buitenlandbijdrage heeft het CAK ook het bedrijfspensioen van appellant in aanmerking mogen nemen. Dit is niet in strijd met het Unierecht.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft de hoger beroepen ingesteld. Het CAK heeft verweerschriften ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2025. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van de hoger beroepen zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellant is geboren op [geboortedatum] 1942, heeft de Nederlandse nationaliteit en woont sinds 5 maart 2003 met zijn gezin in België. Tot 1 juli 2004 heeft appellant gewerkt bij TNO in Delft. Per 1 mei 2007 ontvangt appellant een AOW1-pensioen alsmede een bedrijfspensioen van TNO. Tot 1 januari 2006 was appellant voor alle ziektekosten particulier verzekerd.

1.2.

Appellant is door het CAK als zogenoemde verdragsgerechtigde aangemerkt. Hij heeft op grond van artikel 24 van Vo 883/20042 recht op zorg in zijn woonland (België) ten laste van het pensioenland Nederland. Voor dit recht op zorg is appellant op grond van artikel 69 van de Zvw3 in verbinding met artikel 30 van Vo 883/2004 een bijdrage verschuldigd (buitenlandbijdrage).

1.3.

Met een besluit van 8 juni 2021 heeft het CAK de definitieve jaarafrekening 2019 op grond van de Zvw vastgesteld en de buitenlandbijdrage over dat jaar bepaald op € 5.834,29, waarvan appellant in verband met de al ingehouden bedragen nog € 606,38 moet betalen. In het besluit van 28 september 2021 (bestreden besluit 1) heeft het CAK het bezwaar tegen het besluit van 8 juni 2021 ongegrond verklaard.

1.4.

Met een besluit van 16 augustus 2023 heeft het CAK de definitieve jaarafrekening 2020 op grond van de Zvw vastgesteld en de buitenlandbijdrage over dat jaar bepaald op

€ 5.775,84. Dit bedrag is ingehouden op de pensioenen van appellant. In het besluit van 22 december 2023 (bestreden besluit 2) heeft het CAK het bezwaar tegen het besluit van 16 augustus 2023 ongegrond verklaard.

De uitspraken van de rechtbank

2. In de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar uitspraken van de Raad die zijn gedaan in eerdere procedures van appellant, waarin op de gronden van appellant is ingegaan. Wat betreft het beroep op het arrest Knauer4 heeft de rechtbank in zijn uitspraak van 30 december 2024 overwogen dat uit dit arrest niet blijkt dat een bedrijfspensioen buiten beschouwing gelaten dient te worden voor de berekening van de buitenlandbijdrage.

Het standpunt van appellant

3. Het standpunt van appellant in beide procedures is dat de eerdere rechtspraak van deze Raad niet juist en achterhaald is. Volgens appellant is het in strijd met het Unierecht dat zijn bedrijfspensioen wordt betrokken bij de berekening van de buitenlandbijdrage. Dit bedrijfspensioen is niet door Nederland met een artikel 9-verklaring onder de materiële werkingssfeer van Vo 883/2004 gebracht en kan daarom niet gelijk gesteld worden met een wettelijk ouderdomspensioen. Hij heeft zich daarbij beroepen op het arrest Knauer. Ook uit onder meer de arresten Van Delft5 en Hoogstad6 leidt appellant af dat inhouding van een buitenlandbijdrage op bedrijfspensioenen niet is toegestaan.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels