Centrale Raad van Beroep, 08-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1007, 23/2448 PW
Centrale Raad van Beroep, 08-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1007, 23/2448 PW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 8 juli 2025
- Datum publicatie
- 16 juli 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:1007
- Zaaknummer
- 23/2448 PW
Inhoudsindicatie
Afwijzing dwangsom. Niet tijdig beslissen. Doorzending o.g.v. art. 6:15 Awb. In geschil is de vraag of het laat doorzenden van het bezwaarschrift van 1 februari 2021 aan de rechtbank moet leiden tot het verbeuren van een dwangsom door het college. Het doorzenden betreft niet het nemen van een besluit. Dit betekent dat er geen beslistermijn geldt die kan worden overschreden. Het laat doorzenden van een stuk kan dan ook niet leiden tot het verbeuren van een dwangsom door het laat verzendende bestuursorgaan. Er bestaat ook geen aanleiding voor een analoge toepassing van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.
Uitspraak
23/2448 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juli 2023, 22/2262 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Dongen (college)
Datum uitspraak: 8 juli 2025
Het gaat in deze zaak over een afwijzing van een dwangsom in verband met niet tijdig beslissen. Appellant voert aan dat het te laat doorzenden van het bezwaarschrift aan de rechtbank moet leiden tot het verbeuren van een dwangsom door het college. Net zoals de rechtbank is de Raad het niet met appellant eens. Het hoger beroep slaagt daarom niet.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft met een brief van 8 oktober 2024 (regiebrief) aan partijen voorgehouden hoe de Raad het geschil ziet en vragen gesteld aan appellant. Ook heeft de Raad in de regiebrief partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn.
Met een brief van 29 oktober 2024 heeft mr. Verhagen te kennen gegeven dat een zitting achterwege kan worden gelaten en met een brief van 19 november 2024 heeft mr. Verhagen een reactie gegeven op de vragen in de regiebrief. De Raad heeft vervolgens met een brief van 7 maart 2025 aan het college te kennen gegeven dat hij een zitting niet nodig vindt en het college gevraagd of zij het daarmee eens zijn.
Het college heeft daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Met een besluit van 22 december 2020 heeft het college de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 22 oktober 2019 en 10 december 2019 gegrond verklaard, in die zin dat appellant recht heeft op bijstand naar de kostendelersnorm per 2 september 2019. Appellant heeft op 1 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 december 2020. Vervolgens heeft appellant het college op 17 mei 2021 in gebreke gesteld vanwege het verstrijken van de beslistermijn. Met een besluit van 28 oktober 2021 heeft het college de ingebrekestelling afgewezen [lees: heeft het college vastgesteld dat het geen dwangsom is verschuldigd] en het bezwaarschrift van 1 februari 2021 als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 oktober 2021. Met een besluit van 14 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 oktober 2021 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat er geen sprake is van een bezwaarschrift en daarom ook niet van een verschuldigde dwangsom.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daaraan heeft de rechtbank, samengevat, ten grondslag gelegd dat het besluit van 22 december 2020 een duidelijke beslissing op bezwaar betreft. Dit is te zien aan de onderwerpregel van het besluit: “Herziening besluiten na bezwaar”. Het college heeft het bezwaarschrift van appellant tegen dit besluit dan ook mogen aanmerken als beroepschrift en dit stuk als zodanig mogen doorsturen naar de rechtbank op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Van een nieuw primair besluit of een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb is de rechtbank niet gebleken. Dat er een bezwaarclausule onder een besluit staat en het bezwaarschrift enige tijd bij het college heeft gelegen voordat het werd doorgestuurd naar de rechtbank, leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent dat de ingebrekestelling wegens ‘stilzitten’ achterhaald is door de al genomen beslissing op bezwaar van 22 december 2020, waardoor het college geen dwangsom is verschuldigd aan appellant.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat hij onnodig lang in (rechts)onzekerheid heeft gezeten door het college. Afgegaan op de bezwaarclausule in het besluit van 20 december 2020, is volledigheidshalve opnieuw bezwaar gemaakt. Er is hoe dan ook sprake geweest van een situatie die de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen nu juist beoogt tegen te gaan, namelijk stilzitten door een bestuursorgaan terwijl dit bestuursorgaan iets moet. De termijn, of althans in de wet opgenomen ‘zo spoedig mogelijk’ en/of ‘onverwijld’ uit artikelen 6:15 en 2:3 van de Awb, dient onder die laatste noemer te worden geschaard. Dit geldt des te meer omdat het college zelf een onjuiste bezwaarclausule heeft opgenomen. Appellant heeft de clausule in de besluitvorming gevolgd. Onder paragraaf 5 van de Circulaire Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Circulaire) wordt de redelijke termijn verder geëxpliciteerd. De omstandigheden van het geval, namelijk de door het college zelf foutief opgenomen clausule en dat ondanks de ingebrekestelling lange tijd niet werd gehandeld, maken dat in dezen gesproken moet worden van een overschrijding van een redelijke termijn. Met het bezwaarschrift van 1 februari 2021 werd gevraagd om een ander besluit te nemen. In de Circulaire staat opgenomen dat een bezwaarschrift ook als een aanvraag wordt verstaan. Van het college had een besluit op de aanvraag c.q. het bezwaar verwacht mogen worden. De Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen is er ook voor bedoeld om in situaties als het onderhavige geval te werken. Het college is aan appellant de volledige dwangsom verschuldigd.