Centrale Raad van Beroep, 03-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1005, 24/2076 WLZ
Centrale Raad van Beroep, 03-07-2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1005, 24/2076 WLZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 3 juli 2025
- Datum publicatie
- 9 juli 2025
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2025:1005
- Zaaknummer
- 24/2076 WLZ
Inhoudsindicatie
Afwijzing van een aanvraag voor een pgb op grond van de Wlz. Appellant heeft zich bij eerdere pgb’s (2021 en 2022) niet gehouden aan de daaraan verbonden verplichtingen en daarom zijn de verlengingsbesluiten ingetrokken. Op grond van artikel 3.3.3, vijfde lid, onder a, Wlz is de nieuwe aanvraag terecht afgewezen. Zorg in natura is beschikbaar en passend bevonden. Geen sprake van bijzondere omstandigheden. Geen aanleiding voor contra legem-toepassing van het evenredigheidsbeginsel.
Uitspraak
24/2076 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 augustus 2024, 23/2779 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (zorgkantoor)
Datum uitspraak: 3 juli 2025
Deze uitspraak gaat over de afwijzing van een aanvraag voor een pgb op grond van de Wlz. Het zorgkantoor heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant zich bij de eerdere verstrekking van een pgb niet heeft gehouden aan de aan het pgb verbonden verplichtingen. Deze afwijzing vindt zijn grondslag in een gebonden bevoegdheid in een wet in formele zin. Anders dan appellant heeft aangevoerd, ziet de Raad geen aanleiding voor contra legemtoepassing van het evenredigheidsbeginsel. Als gevolg hiervan blijft de afwijzing in stand.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.M.J. Oosterhuis-Putter, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oosterhuis-Putter en G.A.M. ten Tusscher, behandelaar (forensisch agoog). Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.H.M. Veldman.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant, geboren in 1975, is bekend met psychiatrische aandoeningen. In verband daarmee heeft het CIZ hem geïndiceerd voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wlz.1
Voor het realiseren van deze zorg is aan appellant eerder een persoonsgebonden budget (pgb) verleend voor de jaren 2021 en 2022. In 2022 heeft het zorgkantoor deze verleningsbesluiten ingetrokken, omdat niet was gebleken dat de gedeclareerde zorg daadwerkelijk was geleverd en dat met de pgb’s doelmatige zorg van goede kwaliteit was ingekocht. Dit betekent dat appellant zich niet heeft gehouden aan de aan de pgb’s verbonden verplichtingen. Met een uitspraak van de Raad van 18 december 20242 is deze intrekking in rechte vast komen te staan. In die procedure was niet in geschil dat appellant zich niet had gehouden aan de aan de pgb’s verbonden verplichtingen.
Op 11 september 2023 heeft appellant een nieuwe aanvraag gedaan voor een pgb, omdat hij zorg wil inkopen bij personen uit zijn sociale netwerk.
Met een besluit van 31 oktober 2023 heeft het zorgkantoor de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het zorgkantoor ten grondslag gelegd dat eerder verleende pgb’s zijn ingetrokken, omdat appellant zich niet heeft gehouden aan de aan een pgb verbonden verplichtingen. Op grond van artikel 3.3.3, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wlz is het zorgkantoor daarom genoodzaakt de aanvraag af te wijzen. Voor een belangenafweging is geen ruimte, omdat het een gebonden bevoegdheid betreft.
Met een besluit van 21 december 2023 (bestreden besluit) heeft het zorgkantoor het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 oktober 2023 (kennelijk) ongegrond verklaard en daarmee de weigering van het pgb gehandhaafd. Ter aanvulling op de motivering van het besluit van 31 oktober 2023 heeft het zorgkantoor erop gewezen dat appellant niet verstoken is van zorg, omdat hij gebruik kan maken van zorg in natura.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Samengevat heeft de rechtbank hiertoe overwogen dat zich in het geval van appellant geen bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Hierdoor bestaat geen aanleiding voor een zogenoemde contra legem-toepassing van het evenredigheidsbeginsel. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen dat appellant in het verleden ook zorg heeft ingekocht bij onbekende zorgverleners en dat appellant onvoldoende heeft onderbouwd dat zorg in natura in zijn geval geen optie is.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij tegen die uitspraak heeft aangevoerd wordt hierna besproken.