Centrale Raad van Beroep, 18-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726, 21/2685 WAJONG-T
Centrale Raad van Beroep, 18-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726, 21/2685 WAJONG-T
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 18 april 2024
- Datum publicatie
- 18 april 2024
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:726
- Zaaknummer
- 21/2685 WAJONG-T
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak na conclusie AG-De Bock (ECLI:NL:CRVB:2023:2086). De Raad legt het begrip dringende reden voortaan ruimer uit, waarbij betekenis toekomt aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Niet alleen moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Het Uwv is verplicht een belangenafweging te maken waarvan de uitkomst niet onevenredig mag zijn. Uitgangspunt hierbij is een intensieve toetsing door de bestuursrechter.
Uitspraak
21/2685 WAJONG-T
Datum uitspraak: 18 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
11 juni 2021, 20/848 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht tot gehele herziening en terugvordering van een Wajong-uitkering is overgegaan in verband met de door appellant gevolgde studies en genoten inkomsten uit arbeid. Volgens appellant moet rekening gehouden geworden met het niet adequaat handelen en lange stilzitten van het Uwv. De Raad volgt dit standpunt van appellant en komt tot het oordeel dat bij de beoordeling of er sprake is van een dringende reden, niet alleen rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij spelen alle feiten en omstandigheden van het geval, en ook de evenredigheid, een rol. De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte niet alle feiten en omstandigheden heeft meegewogen bij de vraag of sprake is van een dringende reden om van gehele of gedeeltelijke herziening of terugvordering af te zien. Het Uwv heeft eveneens ten onrechte niet getoetst aan het evenredigheidsbeginsel.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft A.M. Taconis hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2022. Voor appellant is zijn vader, [naam] , verschenen, bijgestaan door Taconis . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.
Het onderzoek ter zitting is geschorst. Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Aan partijen is medegedeeld dat de president van de Raad voornemens is een raadsheer advocaat-generaal te verzoeken een conclusie te nemen als bedoeld in artikel 8:12a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 4 mei 2023 heeft de president van de Raad aan raadsheer advocaat-generaal prof. mr. dr. R.H. de Bock (de AG) verzocht een conclusie te nemen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk op het verzoek te reageren. Beide partijen hebben daarvan gebruik gemaakt. Hun reacties zijn doorgestuurd naar de AG.
Op 2 oktober 2023 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Voor appellant is zijn vader, [naam] , verschenen, bijgestaan door Taconis . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Bolier en mr. R.V.D.P. Martina. De AG was ter zitting aanwezig.
De AG heeft op 10 november 2023 een conclusie genomen.1 Beide partijen hebben op deze conclusie gereageerd. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Aan appellant, geboren op [geboortedatum] 1995, is met ingang van 11 juni 2013 een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
Bij besluit van 19 september 2019 heeft het Uwv met ingang van 1 oktober 2019 de Wajong-uitkering van appellant verlaagd naar € 408,90 bruto per maand, omdat hij op 1 augustus 2018 is begonnen met een studie en studiefinanciering ontvangt.
Bij een controle is gebleken dat appellant ook in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 20 april 2017 heeft gestudeerd en studiefinanciering heeft ontvangen en in de periode van 1 februari 2019 tot en met 30 juni 2019 heeft gewerkt en inkomsten heeft gehad. Bij besluit van 5 november 2019 heeft het Uwv de Wajong-uitkering in verband hiermee verlaagd. Tevens is vastgesteld dat appellant € 14.403,66 (bruto) teveel uitkering heeft ontvangen en appellant dit bedrag aan het Uwv moet terugbetalen.
Bij beslissing op bezwaar van 10 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 5 november 2019 ongegrond verklaard. Appellant heeft over de periode van 1 augustus 2016 tot en met 30 april 2017 en van 1 augustus 2018 tot en met 30 juni 2019 tot een bedrag van € 14.403,66 (bruto) te veel aan Wajong-uitkering ontvangen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In haar uitspraak heeft de rechtbank (kort gezegd) overwogen dat appellant geen schending van de inlichtingenverplichting wordt verweten. Het had appellant echter redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij te veel uitkering ontving omdat hij een studie was begonnen, studiefinanciering genoot, en inkomsten uit werkzaamheden ontving. Appellant heeft over de perioden waarin hij in verband met zijn studie studiefinanciering ontving slechts recht op inkomensondersteuning ter hoogte van 25% van het minimumloon. Daarnaast heeft appellant vanaf 1 februari 2019 inkomsten uit werkzaamheden naast een volledige Wajonguitkering. Het Uwv heeft zijn beleid, zoals dat is neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (de Beleidsregels)2op consistente wijze toegepast. Volgens dat beleid is niet relevant of sprake is geweest van fouten van het Uwv. De omstandigheid dat het Uwv mogelijk eerder tot zijn besluitvorming had kunnen komen, is onvoldoende om op grond van het rechtszekerheidsbeginsel van herziening en terugvordering af te zien. Dat bij appellant sprake is van PTSS heeft het oordeel van de rechtbank niet anders gemaakt. Appellant werd begeleid door zijn moeder, die zijn belangen behartigde. In het verleden zijn de wijzigingen in studie en werk ook (door haar) doorgegeven. Het Uwv was verplicht de Wajong-uitkering van appellant over de te beoordelen perioden met terugwerkende kracht te herzien en terug te vorderen. Van onaanvaardbare financiële en sociale consequenties van het terugvorderingsbesluit is de rechtbank niet gebleken. Het tijdsverloop en de gesprekken die de moeder van appellant met het Uwv Werkbedrijf heeft gevoerd leveren geen dringende reden op om geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien. Het Uwv heeft vanwege het eigen stilzitten en het niet doorgeven van de informatie door de afdeling Werkbedrijf naar de afdeling Uitkering afgezien van het opleggen van een boete. Met de overeengekomen afbetalingsregeling heeft het Uwv rekening gehouden met de financiële situatie van appellant.
Het standpunt van appellant
Appellant heeft in hoger beroep vooropgesteld dat het Uwv hem geen schending van de inlichtingenverplichting verwijt. Door appellant is nooit verzwegen dat hij een studie volgde of studiefinanciering ontving. Appellant wordt twee keer per jaar gebeld door het Uwv Werkbedrijf, waarbij wordt gevraagd hoe het er voor staat en of er veranderingen zijn. Het telefoonnummer van zijn moeder is bij het Uwv bekend en als appellant niet bereikt wordt, staat zijn moeder het Uwv te woord. De moeder van appellant heeft zijn studies telefonisch doorgegeven en appellant dacht dat dit afdoende was. Het Uwv was voorts op de hoogte van de inkomsten van appellant en heeft appellant pas na drie jaar van de terugvordering op de hoogte gebracht. Het Uwv heeft fouten gemaakt en heeft zowel het zorgvuldigheidsbeginsel als het vertrouwensbeginsel geschonden. Appellant doet een beroep op de dringende redenen omdat door het hoge bedrag van de terugvordering een schuldsaneringstraject voor hem moeilijk te voorkomen is.
Het standpunt van het Uwv
Het Uwv verzoekt in het verweerschrift om bevestiging van de aangevallen uitspraak. In reactie op de conclusie bepleit het Uwv om de dringende reden als wettelijke grondslag te zien voor een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel.