Home

Centrale Raad van Beroep, 02-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:636, 22/956 WMO15

Centrale Raad van Beroep, 02-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:636, 22/956 WMO15

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
2 april 2024
Datum publicatie
3 april 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:636
Zaaknummer
22/956 WMO15

Inhoudsindicatie

In deze zaak oordeelt de Raad dat geen procesbelang meer aanwezig is. Dat wordt niet anders doordat aan appellante, nu haar bezwaar ongegrond is verklaard, geen vergoeding van de kosten van haar bezwaar is toegekend. De Raad trekt hiermee zijn rechtspraak over de aanwezigheid van procesbelang in relatie tot de kosten van bezwaar gelijk met zijn rechtspraak over procesbelang in relatie tot de kosten van beroep en hoger beroep.

Uitspraak

22/956 WMO15

Datum uitspraak: 2 april 2024

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 februari 2022, 21/135 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen (college)

SAMENVATTING

In deze zaak oordeelt de Raad dat geen procesbelang meer aanwezig is. Dat wordt niet anders doordat aan appellante, nu haar bezwaar ongegrond is verklaard, geen vergoeding van de kosten van haar bezwaar is toegekend. De Raad trekt hiermee zijn rechtspraak over de aanwezigheid van procesbelang in relatie tot de kosten van bezwaar gelijk met zijn rechtspraak over procesbelang in relatie tot de kosten van beroep en hoger beroep.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2024. Voor appellante is mr. Wevers verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.G. Aaftink en F.T. ten Vregelaar.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van 31 juli 2019 en 6 januari 2020 over de toekenning van een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. Het besluit van 31 juli 2019 betreft de periode 4 juni 2018 tot en met 31 december 2019 en het besluit van 6 januari 2020 betreft de periode van 1 januari tot en met 31 december 2020.

1.2.

Bij besluit van 9 december 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 31 juli 2019 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 6 januari 2020 ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat de besluiten van 31 juli 2019 en 6 januari 2020 betrekking hebben op reeds verstreken perioden. Het met terugwerkende kracht in natura verstrekken van huishoudelijke hulp is niet mogelijk. Daarnaast is niet gesteld en ook niet onderbouwd dat appellante schade heeft geleden, bijvoorbeeld omdat zij zelf aanvullende huishoudelijke hulp heeft ingekocht. De rechtbank ziet ook niet dat de uitkomst van dit beroep op enigerlei wijze van belang kan zijn voor de omvang van de aanspraken van appellante op huishoudelijke hulp voor een latere periode. Hierbij betrekt de rechtbank dat is gebleken dat aan appellante in de periode in aansluiting op de periode in geding opnieuw een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke hulp is verstrekt. In de beoordeling die daaraan ten grondslag ligt is de gewijzigde situatie van appellante betrokken. Appellante heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt. In de nieuwe bezwaarprocedure kan appellante haar gronden in volle omvang aan de orde stellen. In het verzoek tot vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure ziet de rechtbank ten slotte evenmin reden om procesbelang aan te nemen.

Het standpunt van appellante

3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Namens appellante heeft haar gemachtigde naar voren gebracht dat procesbelang aanwezig is in verband met de gevraagde vergoeding van bezwaar- en proceskosten. Volgens de gemachtigde heeft de rechtbank dit niet onderkend.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING