Home

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:406, 22/3480 PW

Centrale Raad van Beroep, 20-02-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:406, 22/3480 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
20 februari 2024
Datum publicatie
13 maart 2024
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2024:406
Zaaknummer
22/3480 PW

Inhoudsindicatie

Uitkeringsspecificatie niet gericht op rechtsgevolg. Als er in de periodieke betaling geen verandering optreedt, kan de grondslag van de betaling niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld. Dan is in het algemeen alleen sprake van een herhaling van een eerder genomen besluit. Zo’n herhaling is niet gericht op rechtsgevolg en kan om die reden niet worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Gelet hierop kan het betoog van appellanten over het ontbreken van bruto uitkeringsbedragen en individuele uitkeringsspecificaties in deze bestuursrechtelijke procedure niet inhoudelijk aan de orde komen.

Uitspraak

22/3480 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 september 2022, 21/1165 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellanten] en [appellanten] te [Woonplaats] (appellanten)

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)

Datum uitspraak: 20 februari 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of de uitkeringsspecificatie van de maand maart 2021 aangemerkt moet worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad komt tot het oordeel dat dat niet het geval is en dat het college het bezwaar tegen die uitkeringsspecificatie terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft [naam] hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Taconis heeft een nader stuk overgelegd.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 januari 2024. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door [naam]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Guliker.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellanten ontvangen sinds 2 januari 2019 bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor gehuwden. Hiertoe heeft het college beslist met een besluit van 24 januari 2019 (toekenningsbesluit).

1.2.

Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van maart 2021. Het college heeft dit bezwaar met een besluit van 10 juni 2021 (bestreden besluit) nietontvankelijk verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.

Het standpunt van appellanten

3. Appellanten zijn het met die uitspraak niet eens. Wat zij hebben aangevoerd, komt neer op het volgende. Appellanten moeten in bezwaar kunnen gaan tegen uitkeringsspecificaties, omdat daarin geen bruto-uitkeringsbedragen zijn opgenomen, terwijl de Belastingdienst daar wel om vraagt. Er kunnen zich situaties voordoen waarin dit van belang is. Dat betekent volgens appellanten dat uitkeringsspecificaties dus wel rechtsgevolgen kunnen hebben. Bovendien zijn de brutobedragen die het college doorgeeft aan de polisadministratie te hoog. Verder heeft het college ten onrechte volstaan met één uitkeringsspecificatie voor beide appellanten. Het kan namelijk voor appellanten afzonderlijk, maar ook tezamen, bijzonder onvoordelig uitpakken als het college pas aan het eind van het jaar de netto-uitkering bruteert. Appellanten moeten daarom iedere maand een individuele uitkeringsspecificatie ontvangen met daarop het correct berekende bruto-uitkeringsbedrag. Doordat appellanten geen bezwaar kunnen maken tegen uitkeringsspecificaties zijn zij rechteloos.

Het oordeel van de Raad

Conclusie en gevolgen

BESLISSING