Home

Centrale Raad van Beroep, 11-01-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:59, 21/2416 WIA

Centrale Raad van Beroep, 11-01-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:59, 21/2416 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 januari 2023
Datum publicatie
12 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:59
Zaaknummer
21/2416 WIA

Inhoudsindicatie

WGA-vervolguitkering terecht beëindigd. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.

Uitspraak

21 2416 WIA

Datum uitspraak: 11 januari 2023

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 26 mei 2021, 20/1034 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.J. Bakker hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.

Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2022. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als assistent-accountant voor gemiddeld 39,77 uur per week. Op 14 mei 2014 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 11 mei 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde periode op 11 april 2017. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 12 april 2017 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.

1.2.

In verband met een herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van

30 augustus 2019. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 10,84%. Het Uwv heeft bij besluit van 1 oktober 2019 de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant met ingang van 2 december 2019 beëindigd, omdat hij vanaf 30 augustus 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 april 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd is naar 34,72%. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 20 april 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 22 april 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is sprake van een zorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend geacht en heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan hun conclusies. Met de klachten van appellant is dan ook rekening gehouden door beperkingen aan te nemen op een wijze waarvan de rechtbank niet is gebleken dat die onjuist is. De rechtbank heeft geen reden gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Er zijn geen aanknopingspunten om de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt te achten voor appellant.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen onvoldoende weerslag hebben gekregen in de FML en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem zijn. Appellant heeft verzocht om benoeming van een deskundige. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant rapporten van 9 september 2021 en 10 mei 2022 van een door hem ingeschakelde verzekeringsarts van Triage ingebracht. Deze verzekeringsarts heeft gemotiveerd aangegeven op welke punten hij een ander oordeel heeft over de belastbaarheid van appellant dan het Uwv.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en de WGA-vervolguitkering van appellant per 2 december 2019 heeft beëindigd.

4.3.

Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de

juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. De door appellant in hoger beroep overgelegde rapporten van een verzekeringsarts van Triage geven hiertoe ook geen aanleiding. De verzekeringsarts van Triage heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant niet kan werken in onregelmatige en/of ploegendiensten (item 6.4) en dat appellant is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd (item 1.9.3). In reactie hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 7 juli 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat in de FML van 20 april 2020 een beperking is opgenomen voor ’s nachts en ’s avonds werken, waaruit volgt dat appellant is aangewezen op dagdiensten. Er is daarom in de FML geen sprake van het werken in onregelmatigheid en/of ploegendiensten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt daarin gevolgd. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 7 juli 2022 aangegeven dat de verzekeringsarts van Triage een beperking op item 1.9.3 vanwege ASS moet worden opgenomen en dat deze verzekeringsarts heeft aangegeven dat de begeleiding zeker in de beginfase c.q. re-integratie moet plaatsvinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie hierop overwogen dat de psychiater van Ergatis in het rapport van 14 juli 2015 geen aanwijzingen voor ASS heeft gevonden en dat hij zelf in zijn rapport van 20 april 2020 heeft aangegeven dat een jobcoach om appellant te begeleiden bij werkhervatting zinvol kan zijn, hetgeen overeenkomt met hetgeen de verzekeringsarts van Triage heeft aangegeven. Ter zitting heeft het Uwv nader toegelicht dat uit de Basisinformatie CBBS blijkt dat het bij een beperking voor werk dat onder rechtstreeks toezicht en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd (item 1.9.3) gaat om de noodzaak van permanente vormen van begeleiding en/of toezicht. Nu de verzekeringsarts van Triage heeft aangenomen dat begeleiding in de werksituatie voornamelijk in de beginfase c.q. re-integratie aangewezen wordt geacht, had al daarom geen beperking kunnen worden vastgesteld voor een permanente toezicht en/of begeleiding (item 1.9.3). Gelet hierop en op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juli 2022 zijn er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling door het Uwv. Er bestaat daarom ook geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen.

4.4.

De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.

4.5.

Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.

(getekend) M. Schoneveld

(getekend) K.M. Geerman