Home

Centrale Raad van Beroep, 11-01-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:54, 21/2743 WAO

Centrale Raad van Beroep, 11-01-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:54, 21/2743 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 januari 2023
Datum publicatie
12 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:54
Zaaknummer
21/2743 WAO

Inhoudsindicatie

Mate van arbeidsongeschiktheid terecht herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-45%. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.

Uitspraak

Datum uitspraak: 11 januari 2023

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

28 juni 2021, 18/4317 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F. Özer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2022. Namens appellant is mr. Özer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is werkzaam geweest als onderhoudsmedewerker van schepen . Op 3 augustus 1993 heeft hij zich ziek gemeld met hoofdpijn en spanningsklachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Met ingang van 12 oktober 1994 heeft het Gemeenschappelijk Administratiekantoor (een rechtsvoorganger van het Uwv) aan appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Algemene arbeidsongeschiktheidswet toegekend. Laatstelijk is deze uitkering vastgesteld naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%.

1.2.

In het kader van een herbeoordeling heeft appellant op 8 juni 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 19 september 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 16 november 2017 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 29 december 2017 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 juli 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 20 juni 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 27 juni 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2.1.

Met de tussenuitspraak van 30 oktober 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek kleeft. De rechtbank heeft het Uwv op grond van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.

2.2.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit vervolgens gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat, omdat het Uwv het geconstateerde gebrek heeft hersteld, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant en bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht dient te vergoeden. De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op volledige en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet gebleken is dat de medische klachten van appellant op onjuiste wijze zouden zijn vastgelegd. Zij heeft overwogen dat de depressie, de degeneratieve afwijking CWK, de nekklachten, de bulging C3-C6 met chronisch krachtsverlies rechterarm, de zware paniekstoornis, de aandoening in de cervicale discus, de gegeneraliseerde angststoornis en de somatoforme stoornis hierbij zijn meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank is op navolgbare wijze uiteengezet of en zo ja, in welke mate appellant daarvoor beperkt diende te worden. Verder is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is genoegzaam ingegaan op de door appellant aangedragen argumenten waarom hij niet in staat zou zijn om deze te verrichten.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn belastbaarheid niet juist is vastgesteld en er meer beperkingen moeten worden aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant brieven van een chirurg van 2 juni 2021 en een neurochirurg van 28 oktober 2021 ingediend. Appellant meent verder dat zijn belastbaarheid wordt overschreden met de geselecteerde functies.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 november 2022 ingediend.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Op grond van artikel 37, eerste lid, van de WAO vindt, voor zover van belang, herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd. Op grond van het tweede lid vindt de in het eerste lid bedoelde herziening niet plaats indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de toegenomen arbeidsongeschiktheid uitsluitend op grond van artikel 7b als werknemer wordt beschouwd en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, ter zake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.

4.2.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de WAO terecht met ingang van 29 december 2017 heeft herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-45%.

4.3.

De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.

4.4.

Niet in geschil is dat de WAO-uitkering van appellant gebaseerd is op de oorspronkelijke medische klachten van appellant, te weten zijn hoofdpijn-, spannings- en rugklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat de brieven van de medisch specialisten die appellant in hoger beroep heeft ingediend, geen aanleiding geven om terug te komen van de aangenomen belastbaarheid. De afwijkingen op cervicaal niveau, waarover deze specialisten rapporteren, zijn betrokken bij het onderzoek in bezwaar. Uit de brief van een neuroloog van 29 oktober 2020 blijkt op basis van een onderzoek op 14 oktober 2020 dat op dat moment geen sprake was van zenuwprikkeling. De tekenen van zenuwprikkeling vanuit de nek die de neurochirurg op 25 oktober 2021 heeft gevonden, zijn dus nieuw. Gelet op de eerdere verklaring van de neuroloog concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eerst op 25 oktober 2021 symptomen zijn geconstateerd die wijzen op de aanwezigheid van zenuwbeklemming.

4.5.

Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Voor het item “hoofdbewegingen maken” geldt de normaalwaarde met een toelichting dat appellant zijn hoofd ongehinderd kan bewegen, echter niet hoogfrequent in de uiterste standen. Voor het item “het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk” geldt de beperking dat appellant zo nodig gedurende een beperkt deel van de werkdag het hoofd in een bepaalde stand kan houden (ongeveer 1 uur). Voor de items “tillen of dragen”, “buigen”, “torderen”, “gebogen en/of getordeerd actief zijn” en “boven schouderhoogte actief zijn” gelden de normaalwaarden. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 juni 2018 blijkt dat deze, na afstemming met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies geen overschrijding van de belastbaarheid geven.

4.6.

Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023.

(getekend) C. Karman

(getekend) O.N. Haafkes