Home

Centrale Raad van Beroep, 08-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:316, 21/4063 WIA

Centrale Raad van Beroep, 08-03-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:316, 21/4063 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
8 maart 2023
Datum publicatie
8 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:316
Zaaknummer
21/4063 WIA

Inhoudsindicatie

Het UWV mocht voorschotten op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor zieke medewerkers niet verhalen op een schoonmaakbedrijf dat eigenrisicodrager is. Deze zaak speelde voor de aanpassing van de WIA op 1 januari 2022. Deze uitspraak is dus alleen van belang in zaken die spelen voor de wetsaanpassing.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 oktober 2021, 21/743 t/m 21/754, 21/902, 21/903, 21/930 en 21/1116 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[BV] te Heerlen ( [BV] )

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

Namens [BV] heeft [naam 1] , werkzaam bij L-Expert, een verweerschrift ingediend.

[BV] heeft nader verweer gevoerd. Het Uwv heeft hierop gereageerd.

Het Uwv heeft nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2022. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.F.M. Verdouw. Voor [BV] zijn [naam 1] en

[naam 2] verschenen.

OVERWEGINGEN

  1. [BV] is sinds 1 januari 2007 eigenrisicodrager voor de Wet werk en inkomen naar

arbeidsvermogen (Wet WIA). Zestien (ex-)werknemers van [BV] , die wegens ziekte zijn uitgevallen voor hun werkzaamheden, hebben in verband met het bereiken van de wachttijd bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Vanwege achterstanden bij verzekeringsgeneeskundige keuringen heeft het Uwv aan de (ex-)werknemers voorschotten op een WIA-uitkering verleend in afwachting van een beslissing op hun WIA-aanvragen. In zestien afzonderlijke besluiten heeft het Uwv deze voorschotten aan [BV] als eigenrisicodrager toegerekend (de toerekeningsbesluiten). In zestien afzonderlijke beslissingen op bezwaar (de bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren van [BV] tegen de toerekeningsbesluiten ongegrond verklaard.

1.2. [BV] heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Hangende beroep heeft het Uwv in de zaken 21/743, 21/747, 21/748, 21/749 en 21/1116 nieuwe beslissingen op bezwaar genomen. In die zaken is vastgesteld dat de (ex-)werknemers per einde wachttijd geen recht hebben op een WIA-uitkering of dat zij recht hebben op een IVA-uitkering. Omdat in deze gevallen geen WGA-uitkeringen zijn toegekend, die aan [BV] kunnen worden toegerekend, heeft het Uwv in die zaken de bezwaren van [BV] alsnog gegrond verklaard en de betreffende toerekeningsbesluiten herroepen met vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van [BV] tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de toerekeningsbesluiten – voor zover nog nodig – herroepen. Het Uwv is veroordeeld in de proceskosten van [BV] in bezwaar en beroep en het Uwv is opgedragen de betaalde griffierechten aan [BV] te vergoeden.

2.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat uitsluitend de toerekeningsbesluiten in geschil zijn en niet de later genomen verhaalsbesluiten waarbij de aan [BV] toegerekende voorschotten daadwerkelijk via maandelijkse facturen zijn verhaald en dat – met uitzondering van twee zaken – door het Uwv alsnog is beslist op de WIA-aanvragen. In de gevallen waarin een IVA‑uitkering is toegekend zijn de toerekeningsbesluiten herroepen en zijn de op [BV] verhaalde voorschotten in mindering gebracht op de maandelijkse verhaalsfacturen. In de zaken waarin een WGA-uitkering is toegekend zijn de op [BV] verhaalde voorschotten verrekend met de toegekende WGA-uitkeringen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [BV] desondanks in alle zaken procesbelang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de toerekeningsbesluiten, omdat [BV] stelt schade te hebben geleden als gevolg van de toerekeningsbesluiten en dit niet op voorhand onaannemelijk is.

2.2. De rechtbank heeft vooropgesteld dat sprake is van belastende besluiten omdat met de toerekeningsbesluiten een betalingsverplichting in het leven wordt geroepen voor de eigenrisicodrager. Hiervoor moet een uitdrukkelijke wettelijke grondslag kunnen worden aangewezen. De rechtbank heeft in de Wet WIA geen expliciete wettelijke grondslag gevonden die het mogelijk maakt voorschotten op een WIA-uitkering toe te rekenen aan een eigenrisicodrager. Ook in de wetsgeschiedenis heeft de rechtbank hiervoor geen aanknopingspunten gevonden.

3.1. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de voorschotten in de aangevochten toerekeningsbesluiten rechtmatig aan [BV] als eigenrisicodrager zijn toegerekend. Uit de artikelen 82 en 83 van de Wet WIA vloeit volgens het Uwv voldoende duidelijk voort dat de eigenrisicodrager ook het risico draagt van betalingen van voorschotten van WGA‑uitkeringen. In artikel 83 van de Wet WIA is bepaald dat de eigenrisicodrager het risico, bedoeld in artikel 82 van die wet, draagt nadat het recht op WGA-uitkering is ontstaan. Het WGA-recht ontstaat wanneer betrokkene op een bepaalde datum voldoet aan de voorwaarden en niet pas wanneer het recht definitief door het Uwv is vastgesteld. Het Uwv heeft voor dit standpunt verwezen naar een uitspraak van de Raad[1] en arresten van de Hoge Raad[2]. Er is volgens het Uwv geen reden om onder het recht op WGA-uitkering in artikel 83 van de Wet WIA niet mede te verstaan het recht op betaling van WGA-uitkering die bij wijze van voorschot wordt betaald. Het zou ook onlogisch en inconsistent zijn als een niet‑zelfbetalende eigenrisicodrager zoals [BV] , anders dan een eigenrisicodrager die de WGA-uitkering wel zelf betaalt, niet het risico draagt voor de als voorschot verstrekte uitkeringen. Het Uwv heeft ten slotte gewezen op de Verzamelwet SZW 2022[3], waarbij volgens het Uwv de verplichting om voorschotten op de niet-zelfbetalende eigenrisicodrager te verhalen inmiddels expliciet in artikel 84, derde lid, van de Wet WIA is opgenomen.

3.2. [BV] heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

4.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [BV] procesbelang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de toerekeningsbesluiten. De door [BV] gestelde schade, bestaande uit (onder meer) extra administratieve werkzaamheden en wettelijke rente over ten onrechte betaalde voorschotten, acht de Raad niet bij voorbaat onaannemelijk.

4.3. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat in de Wet WIA een grondslag om voorschotten toe te rekenen aan een eigenrisicodrager ontbreekt. Uit artikel 83 van de Wet WIA volgt dat de eigenrisicodrager gedurende een periode van tien jaar na het ontstaan van het recht op WGA-uitkering het eigenrisico draagt. Gelet op artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA ziet dit risico gedurende de in artikel 83 bedoelde periode uitsluitend op de betaling van WGA-uitkeringen. Dit volgt ook uit de definitie van het begrip ‘eigenrisicodrager’ in artikel 1 van de Wet WIA en uit artikel 40, eerste lid, onder b, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Er is geen wettelijke bepaling waarin een op grond van artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstrekt voorschot voor de toepassing van artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA kan worden gelijkgesteld met de betaling van een WGA‑uitkering. Ook de wetsgeschiedenis[4] biedt hiervoor geen aanknopingspunten.

4.4. Dat een recht op WGA-uitkering naar vaste rechtspraak van rechtswege ontstaat als aan de voorwaarden van artikel 54 van de Wet WIA is voldaan, en dit los staat van de vaststelling door het Uwv van het recht op grond van artikel 64 van die wet, maakt dit niet anders. In de eerste plaats gaat dit argument van het Uwv niet op voor een groot aantal van de hier aan de orde zijnde toerekeningsbesluiten, waarbij voorschotten aan [BV] zijn toegerekend in situaties waarin – achteraf bezien – geen recht op WGA-uitkering is ontstaan. In de tweede plaats geldt dat in de gevallen waarin wel aan de voorwaarden van artikel 54 van de Wet WIA is voldaan, pas met de vaststelling van het WGA-recht door het Uwv voor de (ex-)werknemer een aanspraak op betaling ontstaat, waarvoor de eigenrisicodrager op grond van artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA het risico draagt.

4.5. Gelet op 4.3 en 4.4 heeft het Uwv ten onrechte de verstrekte voorschotten aan [BV] als eigenrisicodrager toegerekend. Anders dan het Uwv meent, leidt dit niet tot onwenselijke en onlogische verschillen tussen niet-zelfbetalende eigenrisicodragers en eigenrisicodragers die ervoor hebben gekozen WGA-uitkeringen zelf te betalen. Artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA geldt immers voor zowel de niet-zelfbetalende als de zelfbetalende eigenrisicodrager. Zij dragen allebei hetzelfde eigenrisico, namelijk het risico van betaling van door het Uwv toegekende WGA-uitkeringen. De wet voorziet dus zowel bij een niet‑zelfbetalende als een zelfbetalende eigenrisicodrager niet in een toerekening van voorschotten.

4.6. Dat in de Verzamelwet SZW 2022 aan artikel 84, derde lid, van de Wet WIA met ingang van 1 januari 2022 is toegevoegd dat dit lid van overeenkomstige toepassing is indien een voorschot op een uitkering is betaald, maakt het vorenstaande niet anders. Uit de wetsgeschiedenis[5] volgt dat met de toevoeging van deze zin is beoogd een expliciete grondslag te creëren om, wanneer het Uwv een voorschot verleent op de WGA-uitkering, dit voorschot te verhalen op de eigenrisicodragende werkgever. Gelet op de datum van inwerkingtreding van dit onderdeel van de Verzamelwet, 1 januari 2022, heeft deze wijziging van artikel 84, derde lid, van de Wet WIA geen relevantie voor de hier in geding zijnde toerekeningsbesluiten, nu die zijn genomen voor 1 januari 2022. Door het Uwv is verder aangevoerd dat uit de wetsgeschiedenis bij de Verzamelwet SZW 2022 blijkt dat de wetgever van mening is dat de bevoegdheid om voorschotten aan de eigenrisicodrager toe te rekenen en op hem te verhalen ook voor 1 januari 2022 reeds volgde uit artikel 83, eerste lid, van de Wet WIA. Voor de juistheid van het standpunt, dat de bevoegdheid om voorschotten aan eigenrisicodragers toe te rekenen reeds volgde uit artikel 83, eerste lid, van de Wet WIA, heeft de Raad – zoals blijkt uit 4.3 en 4.4 – geen aanknopingspunten gevonden.

5. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Er is aanleiding om van het Uwv een griffierecht te heffen van € 541,- en om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van [BV] voor rechtsbijstand in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 2.511,- (1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 837,-, wegingsfactor bij meer dan vier samenhangende zaken 1,5).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van [BV] tot een bedrag van € 2.511,-;

- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 541,- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en F.M. Rijnbeek en

W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) S. Pouw

Bijlage regelgeving

(Tekst zoals deze luidde ten tijde in geding)

Awb

Artikel 4:95 Awb

1. Het bestuursorgaan kan vooruitlopend op de vaststelling van een verplichting tot betaling van een geldsom een voorschot verlenen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling zal worden vastgesteld, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

[.…]

Wfsv

Artikel 40 (Verzoek eigenrisicodragen)

1. De inspecteur verleent overeenkomstig deze afdeling aan een werkgever op aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking toestemming om zelf het risico te dragen van betaling van:

[…]

b. de WGA-uitkeringen en de overlijdensuitkeringen overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

WIA

Artikel 1 (Algemene begrippen)

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

– eigenrisicodrager: de werkgever aan wie op grond van artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet financiering sociale verzekeringen toestemming is verleend om zelf het risico te dragen van betaling van het daarvoor in aanmerking komende deel van de WGA‑uitkering; […].

Artikel 54 (Ontstaan van het recht op een WGA-uitkering)

1. Recht op een WGA-uitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:

a. hij de wachttijd heeft doorlopen;

b. hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is; en

c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.

2. Het recht op een WGA-uitkering ontstaat niet eerder dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet. […]

Artikel 64 (Aanvraag van de uitkering)

1. Het UWV stelt op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van artikel 47 of artikel 54 ontstaat.

[…]

Artikel 82 (Afbakening eigenrisico)

1. De eigenrisicodrager draagt met inachtneming van artikel 83 het risico van betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond dan wel arbeidsongeschikt is geworden nadat de dienstbetrekking met hem is beëindigd en artikel 46 van de Ziektewet van toepassing is, alsmede het risico van betaling van de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 74, eerste lid, aan de rechthebbende of rechthebbenden, bedoeld in dat lid, indien die wachttijd is ingegaan op of na de dag waarop deze werkgever eigenrisicodrager werd. […]

Artikel 83 (Periode van eigenrisicodragen)

1. De eigenrisicodrager draagt gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen periode nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan het eigenrisico, bedoeld in artikel 82. […]

Artikel 84 (Betaling bij eigenrisicodragen)

3. Indien de eigenrisicodrager de uitkering en de overlijdensuitkering niet betaalt, betaalt het UWV deze uitkering en deze overlijdensuitkering en verhaalt het UWV de uitkering en de overlijdensuitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering en deze overlijdensuitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering en deze overlijdensuitkering in mindering kunnen worden gebracht en de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering en deze overlijdensuitkering, op de eigenrisicodrager. Op de eigenrisicodrager wordt evenwel niet verhaald hetgeen deze, als hij de uitkering en de overlijdensuitkering wel had betaald, op grond van het tweede lid op het UWV had kunnen verhalen. […]

[1] Uitspraak van 31 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2038.

[2] Arresten van 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0709 en 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:322.

[3] Wet van 15 december 2021, Stb. 2021, 627, voor zover relevant in werking getreden op 1 januari 2022 (Stb. 2021, 628).

[4] Kamerstukken II, 1995/96, 24 698, nr. 3 respectievelijk Kamerstukken II, 1996/97, 24 698, nr. 10.

[5] Kamerstukken II, 2020/21, 35 897, nr. 5, blz. 17 en Kamerstukken I, 2021/22, 35 897, nr. F, blz. 11.