Home

Centrale Raad van Beroep, 09-02-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:253, 19/5333 BESLU

Centrale Raad van Beroep, 09-02-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:253, 19/5333 BESLU

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 februari 2023
Datum publicatie
10 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:253
Zaaknummer
19/5333 BESLU

Inhoudsindicatie

Bezwaar niet-ontvankelijk. Het verzoek van appellant in het e-mailbericht van 21 juni 2018 is niet aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.

Uitspraak

19 5333 BESLU

Datum uitspraak: 9 februari 2023

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van

8 november 2019, 19/2278 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021. Mr. Faber is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen. Het onderzoek ter zitting is geschorst.

Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.

Appellant heeft een reactie ingezonden.

Het Uwv heeft een reactie ingezonden.

Op 5 januari 2023 heeft een nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Mr. Faber is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Op 14 december 2017 heeft de belastingdienst beslag gelegd op de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).

1.2.

Bij e-mailbericht van 21 juni 2018 heeft appellant het Uwv verzocht om toezending van “de beslagstukken van de belastingdienst”.

1.3.

Vervolgens heeft de gemachtigde van appellant op 11 januari 2019 een brief aan het Uwv geschreven namens appellant en een andere cliënt van haar. In deze brief is, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:

“Namens de heer [appellant] (…), als mede namens de heer [naam] (…) bericht ik u hierbij over het navolgende. Cliënten hebben beide in de loop der tijd ondervonden dat de adressen van hen niet goed in uw systeem verwerkt zijn en/of bekend zijn. Voor cliënten heeft dit gevolgen gehad.

Voor beide cliënten geldt dat post op de verkeerde adressen terecht is gekomen. Cliënten hebben hierdoor zich niet kunnen verweren tegen de post die zij van u mochten ontvangen. Voorts heeft u door hantering van de verkeerde adressen ten onrechte de uitkeringen van cliënten stop gezet en/of verlaagd. Cliënten hebben hierdoor schade geleden.

- de heer [naam] heeft in 2007 zeven maanden geen geld gekregen doordat hij niet op Bali geacht werd te verblijven.

- In 2008 heeft de heer [naam] ten onrechte 6 maanden geen uitkering ontvangen doordat hij niet geacht werd op Bali te wonen.

- Eind 2008, begin 2009 heeft de heer [naam] 3 maanden geen uitkering ontvangen om voornoemde reden.

- Van mei 2009 tot april 2010 heeft de heer [naam] geen geld gekregen gedurende 12 maanden.

- Van mei 2016 tot juli 2017 geen uitkering ontvangen, d.w.z. 14 maanden.

- Van april 2018 tot november 2018 heeft de heer [naam] een te lage uitkering ontvangen, d.w.z. 8 maanden.

Cliënt maakt hierbij bezwaar tegen de besluiten die ten grondslag liggen aan voornoemde besluiten, welke niet aan cliënt zijn bekendgemaakt en verzoekt om alsnog tot toekenning van voornoemde uitkeringsgelden over te gaan.

[appellant] heeft onder meer stukken met betrekking tot beslagleggingen van de belastingdienst in 2018 niet ontvangen. Tot aan heden is hij hierdoor niet in staat de beslaglegging terug te draaien. [appellant] maakt dan ook bezwaar tegen de weigering tot overlegging van de stukken waaruit het recht op beslaglegging blijkt.”

Voor zover in deze zaak van belang heeft het Uwv de brief van 11 januari 2019 opgevat als een bezwaar van appellant tegen de weigering tot overlegging van de stukken waaruit het recht op beslaglegging blijkt. Bij beslissing op bezwaar van 18 april 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van appellant in het e-mailbericht van 21 juni 2018 niet is aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek ertoe strekt om beslagstukken van de belastingdienst toegezonden te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het verzoek niet anders worden gekwalificeerd dan een verzoek om een feitelijke handeling te verrichten. De rechtbank is van oordeel dat een reactie van een bestuursorgaan dan wel het uitblijven van een reactie op het verzoek daarom niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft de stelling van appellant verworpen dat het Uwv ten onrechte zijn bezwaar tegen het niet uitbetalen van de WAO-uitkering en/of het uitbetalen van de WAO-uitkering onder de beslagvrije voet niet in behandeling heeft genomen. Naar het oordeel van de rechtbank valt deze beroepsgrond buiten de omvang van het geding omdat het

e-mailbericht van 21 juni 2018 en de brief van 11 januari 2019 alleen betrekking hebben op een verzoek om toezending van beslagstukken van de belastingdienst. In deze stukken kan niet worden gelezen dat appellant bedoeld heeft bezwaar te maken tegen het ontbreken van besluiten van het Uwv ter uitvoering van de gelegde beslagen. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het Uwv zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat er volgens hem wél sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat in de brief van 11 januari 2019, anders dan de rechtbank heeft gedaan, moet worden gelezen dat hij bedoeld heeft bezwaar te maken tegen het ontbreken van besluiten van het Uwv ter uitvoering van de gelegde beslagen.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van zijn gronden in beroep. Er is geen aanleiding om ten aanzien van het bestreden besluit tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzoek van appellant in het e-mailbericht van 21 juni 2018 ertoe strekt beslagstukken van de belastingdienst toegezonden te krijgen. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat dit verzoek moet worden aangemerkt als een verzoek om het uitvoeren van een feitelijke handeling en daarom niet is aan te merken als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat een reactie van een bestuursorgaan (Uwv) dan wel het uitblijven van een reactie op het verzoek van appellant niet als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Voor een andersluidend oordeel in hoger beroep zijn geen aanknopingspunten. In aanvulling op wat de rechtbank heeft overwogen over de strekking van de brief van 11 januari 2019 wordt overwogen dat deze brief niet anders kan worden gelezen dan dat de punten achter de gedachtestreepjes en de eerste alinea daarna betrekking hebben op de andere cliënt van de gemachtigde van appellant en dat alleen de laatste alinea, die begint met de woorden “ [appellant] ”, betrekking heeft op appellant.

4.2.

Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023.

(getekend) A.I. van der Kris

(getekend) M.C.G. van Dijk