Home

Centrale Raad van Beroep, 17-01-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:161, 21/1701 PW-PV

Centrale Raad van Beroep, 17-01-2023, ECLI:NL:CRVB:2023:161, 21/1701 PW-PV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
17 januari 2023
Datum publicatie
1 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2023:161
Zaaknummer
21/1701 PW-PV

Inhoudsindicatie

Weigering om terug te komen van intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling. Alleen de mogelijkheid dat de oorspronkelijke besluiten inhoudelijk onjuist zijn, maakt nog niet dat het evident onredelijk is dat deze besluiten niet worden herzien.

Uitspraak

21 1701 PW-PV

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2021, 20/6434 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

Datum uitspraak: 17 januari 2023

Zitting heeft: A.M. Overbeeke

Griffier: J. Oosterveen

Ter zitting zijn verschenen: mr. J.I.T. Sopacua namens appellante. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

Het verzoek van appellante van 27 februari 2020 strekt ertoe dat de Svb terugkomt van de in rechte vaststaande besluiten van 27 december 2019, waarbij de Svb de AIO-aanvulling van appellante over de periode van 13 juli 2017 tot en met 28 februari 2018 heeft ingetrokken en de gemaakte kosten van AIO-aanvulling over die periode tot een bedrag van € 2.676,27 van appellante heeft teruggevorderd. De Svb heeft aan de besluiten van 27 december 2019 ten grondslag gelegd dat is gebleken dat appellante in die periode een kostendeler had en haar inkomsten hoger waren dan de voor haar geldende norm voor een alleenstaande met een kostendeler. Hierdoor had zij geen recht op een AIO-aanvulling. Appellante heeft tegen deze besluiten geen bezwaar gemaakt.

De Svb heeft dit herzieningsverzoek bij besluit van 27 maart 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 oktober 2020 (bestreden besluit), afgewezen op de grond dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht die niet eerder ingebracht hadden kunnen worden.

Appellante heeft aangevoerd dat het evident onredelijk is dat de Svb geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het herzieningsverzoek inhoudelijk te heroverwegen. Volgens appellante heeft de Svb de door appellante en haar zoon tijdens een gesprek op 13 april 2018 met twee toezichthouders van de Svb afgelegde verklaringen onjuist en eenzijdig geïnterpreteerd, mede als gevolg van een selectieve en onjuiste vermelding van feiten in de rapportage.

De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat niet in geschil is dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Volgens de rechtbank beoogt appellante in feite om het debat over de juistheid van de oorspronkelijke besluiten alsnog te voeren. Verder heeft de rechtbank in wat appellante heeft aangevoerd geen grond gezien voor het oordeel dat de weigering van de Svb om terug te komen van de besluiten van 27 december 2019 evident onredelijk is. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante en voor verweerder de Svb moet worden gelezen.

“De stelling van eiseres dat het verslag dat zij en haar zoon hebben ondertekend niet dezelfde bewoordingen bevat als het gespreksverslag dat bij de gedingstukken zit, is weersproken door verweerder die stelt dat het om hetzelfde gespreksverslag gaat. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat hen destijds een ander verslag is voorgehouden of dat zij blind hebben moeten tekenen. Eiseres en haar zoon zijn blijkens het ondertekende gespreksverslag geïnformeerd over de inhoud daarvan en hebben ook nadien geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om correcties aan te brengen, wat voor de hand had gelegen als zij hadden gezien dat het verslag onjuistheden bevatte.”

De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat wat appellante heeft aangevoerd geen grond vormt om de weigering van de Svb om terug te komen van de besluiten van 27 december 2019 evident onredelijk te achten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat appellante tegen de besluiten van 27 december 2019 rechtsmiddelen had kunnen aanwenden, maar dit om haar moverende redenen heeft nagelaten.

Met wat zij heeft aangevoerd wil appellante in feite opnieuw een discussie voeren over de juistheid van de oorspronkelijke besluiten van 27 december 2019. Daarvoor is in deze procedure geen plaats omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gemeld. Dat neemt niet weg dat als de oorspronkelijke besluiten onmiskenbaar onjuist zijn dat dat kan worden betrokken bij de beoordeling of de afwijzing van het herzieningsverzoek, zoals appellante heeft aangevoerd, evident onredelijk is. Voor zover appellante heeft betoogd dat de oorspronkelijke besluiten onmiskenbaar onjuist zijn, treft dat betoog geen doel. Wat appellante over de weergave van het verslag van het gesprek op 13 april 2018 heeft aangevoerd, maakt op zichzelf niet dat de oorspronkelijke besluiten onmiskenbaar onjuist zijn. Voor de beantwoording van de door appellante opgeworpen vraag is namelijk nader onderzoek nodig en de beantwoording van deze vraag is vatbaar voor discussie. De eventuele onjuistheid is dus niet onmiskenbaar. Anders dan appellante meent, maakt alleen de mogelijkheid dat de oorspronkelijke besluiten inhoudelijk onjuist zijn, nog niet dat het evident onredelijk is dat deze besluiten niet worden herzien. Dit is vaste rechtspraak, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1106.

Het hoger beroep slaagt dus niet. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Waarvan proces-verbaal.

De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer

(getekend) J. Oosterveen (getekend) A.M. Overbeeke