Home

Centrale Raad van Beroep, 23-03-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:694, 20/453 WLZ

Centrale Raad van Beroep, 23-03-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:694, 20/453 WLZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 maart 2022
Datum publicatie
5 april 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:694
Zaaknummer
20/453 WLZ

Inhoudsindicatie

In geschil is of het zorgkantoor terecht goedkeuring heeft onthouden aan de door betrokkene met haar zorgaanbieder gesloten overeenkomst. Bij het bestreden besluit heeft het zorgkantoor goedkeuring aan de zorgovereenkomst onthouden, omdat de zorgbeschrijving niet is ondertekend. Gelet op het hiervoor weergegeven kader en de aan een zorgovereenkomst te stellen eisen bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, aanhef en onder a, b en c van de Rlz, was het zorgkantoor niet bevoegd om de goedkeuring om deze reden te onthouden. Een aparte ondertekening van de zorgomschrijving voegt ook niets toe, omdat de wijze waarop de zorgaanbieder voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde – de zorgbeschrijving – deel dient uit te maken van de ook door de zorgaanbieder ondertekende zorgovereenkomst. Wat onder 4.4 is overwogen, heeft de rechtbank niet onderkend. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad zal het zorgkantoor opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij dient het zorgkantoor een aantal uitgangspunten in acht te nemen. Beroep tegen het nieuwe besluit slechts kan worden ingesteld bij de Raad.

Uitspraak

20 453 WLZ

Datum uitspraak: 23 maart 2022

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 januari 2020, 19/336 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

De erven van [betrokkene] (betrokkene), laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)

Zorgkantoor DSW B.V. (zorgkantoor)

PROCESVERLOOP

Namens betrokkene heeft [naam dochter] , dochter van betrokkene, hoger beroep ingesteld.

Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.

Betrokkene is in 2020 overleden. [naam dochter] heeft de procedure namens de erfgenamen voortgezet.

Het onderzoek ter zitting heeft door middel van beeldbellen plaatsgevonden op 28 juli 2021. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam dochter] . Het zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Lameris, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene, geboren in 1932, is met ingang van 10 juli 2017 door CIZ geïndiceerd voor

zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Bij besluit van 10 november 2017 heeft het zorgkantoor aan betrokkene voor de periode van 10 juli 2017 tot en met 31 december 2017 op grond van de Wlz een persoonsgebonden budget verleend van € 19.131,89.

1.2.

Betrokkene heeft een schriftelijke overeenkomst gesloten met haar [Naam] en heeft deze overeenkomst ter goedkeuring voorgelegd aan het zorgkantoor.

1.3.

Bij besluit van 23 oktober 2018, gehandhaafd bij besluit van 21 december 2018

(bestreden besluit), heeft het zorgkantoor goedkeuring onthouden aan deze zorgovereenkomst, omdat de zorgbeschrijving niet door de zorgaanbieder is ondertekend.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft betrokkene zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Ten onrechte focust de rechtbank zich op het ontbreken van een handtekening op de zorgbeschrijving. De zorgovereenkomst is namelijk wel ondertekend door betrokkene en haar zorgaanbieder. Betrokkene heeft € 5.100,- betaald aan haar zorgaanbieder voor geleverde Wlz-zorg. Na goedkeuring van de zorgovereenkomst door het zorgkantoor kan door de Sociale verzekeringsbank (Svb) alsnog een betaling uit het pgb worden verricht.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In geschil is of het zorgkantoor terecht goedkeuring heeft onthouden aan de door betrokkene met haar zorgaanbieder gesloten overeenkomst.

4.2.1.

In artikel 3.6.4, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg (Blz) is bepaald dat de verzekerde een schriftelijke overeenkomst sluit met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg wenst te laten verlenen. Ingevolge het derde lid worden bij ministeriele regeling regels gesteld over de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid.

4.2.2.

In artikel 5.16, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg (Rlz), voor zover hier van belang, is bepaald dat de verzekerde een schriftelijke overeenkomst sluit met iedere zorgaanbieder of mantelzorger die hij ten laste van zijn persoonsgebonden budget zorg laat verlenen, behalve voor zover reeds vervoer bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, van de wet van die zorgaanbieder of mantelzorger is betrokken.

Het tweede lid, luidt als volgt: zorgovereenkomsten worden opgesteld volgens de meest recente door de Svb vigerende vastgestelde toepasselijke modelovereenkomsten, die beschikbaar waren gesteld ten tijde van het afsluiten van de zorgovereenkomst, en bevatten bovendien ten minste:

  1. de wijze waarop de zorgaanbieder of mantelzorger voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde;

  2. de verplichting dat een declaratie de vereiste gegevens, bedoeld in artikel 5.23, tweede lid, bevat of, indien van toepassing, dat wordt gebruikgemaakt van periodiek [lees: periodieke] maandbetalingen;

  3. een beding, inhoudende dat het zorgkantoor een vordering heeft op de persoon die ten laste van het persoonsgebonden budget zorg levert indien het persoonsgebonden budget naar aanleiding van toerekenbaar handelen van die persoon is ingetrokken of herzien, ter hoogte van het bedrag dat gelijk is aan het door die persoon vanwege dat toerekenbaar handelen ten laste van het persoonsgebonden budget ten onrechte ontvangen bedrag.

In het derde lid is bepaald dat de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, de goedkeuring behoeft van het zorgkantoor en de Svb.

Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a kan, voor zover hier van belang, het zorgkantoor de goedkeuring slechts geven, indien de zorgovereenkomst voldoet aan de eisen, bedoeld in het tweede lid.

4.3.1.

Met inachtneming van het hierboven weergegeven wettelijk kader heeft het volgende te gelden. In de artikelen 3.6.4, eerste lid, van het Blz en 5.16, eerste lid, van het Rlz is neergelegd dat op een budgethouder de verplichting rust om een schriftelijke overeenkomst te sluiten met de zorgaanbieder die hij ten laste van zijn pgb zorg laat verlenen. Het Blz en het Rlz schrijven voor dat met iedere zorgaanbieder zo’n overeenkomst – de zorgovereenkomst – wordt gesloten.

4.3.2.

Deze zorgovereenkomst dient te bevatten de wijze waarop de zorgaanbieder voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde; de zogenoemde zorgbeschrijving. De zorgovereenkomst dient door beide partijen te worden ondertekend. De bevoegdheid van het zorgkantoor tot het geven van goedkeuring aan een dergelijke overeenkomst is neergelegd in artikel 5.16, vierde lid, van de Rlz. De goedkeuring kan, voor zover hier van belang, slechts worden gegeven indien de zorgovereenkomst voldoet aan de eisen bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder a, b en c van de Rlz.

4.4.1.

Bij het bestreden besluit heeft het zorgkantoor goedkeuring aan de zorgovereenkomst onthouden, omdat de zorgbeschrijving niet is ondertekend. Gelet op het hiervoor weergegeven kader en de aan een zorgovereenkomst te stellen eisen bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, aanhef en onder a, b en c van de Rlz, was het zorgkantoor niet bevoegd om de goedkeuring om deze reden te onthouden. Een aparte ondertekening van de zorgomschrijving voegt ook niets toe, omdat de wijze waarop de zorgaanbieder voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde – de zorgbeschrijving – gelet op het bepaalde in artikel 3.6.4 van het Blz en artikel 5.16, tweede lid, van het Rlz deel dient uit te maken van de ook door de zorgaanbieder ondertekende zorgovereenkomst.

4.4.2.

De omstandigheid dat – naar het lijkt om praktische redenen – niet wordt gewerkt met één zorgovereenkomst die alle voorgeschreven elementen bevat, maar met een aparte overeenkomst die wordt geduid als zorgovereenkomst, maar waarin niet is opgenomen de wijze waarop de zorgaanbieder of mantelzorger voorziet in de behoefte aan zorg van de verzekerde en een aparte overeenkomst die de zorgbeschrijving bevat, maakt het vorenstaande niet anders. Een wettelijke grondslag op grond waarvan de niet in het wettelijk systeem voorziene aparte overeenkomst die de zorgbeschrijving bevat moet worden ondertekend, is zoals reeds hiervoor is overwogen niet aanwezig.

4.5.1.

Wat onder 4.4 is overwogen, heeft de rechtbank niet onderkend. Dit betekent dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.

4.5.2.

De Raad zal het zorgkantoor opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daarbij dient het zorgkantoor de volgende uitgangspunten in acht te nemen. De door betrokkene en haar zorgaanbieder ondertekende schriftelijke overeenkomst geeft bezien in samenhang met de Bijlage Budgetplan 2017 en de zorgbeschrijving van 16 november 2017 de wijze waarop de zorgaanbieder voorziet in de behoefte aan zorg van de betrokkene weer. De in deze zorgbeschrijving opgenomen zorg betreft Wlz-zorg, deze zorg is daadwerkelijk aan betrokkene geleverd en hiervoor heeft betrokkene haar zorgaanbieder – om te voorkomen dat zij te lang op haar inkomsten moest wachten – ook betaald. Niet in geschil is ook dat de weigering van de zorgaanbieder de aparte zorgbeschrijving te tekenen geen betrekking heeft op de aard of hoeveelheid verleende zorg en dat geen sprake is van fraude. In zo’n bijzondere situatie – gelet ook op de door het zorgkantoor ten onrechte gestelde eis tot ondertekening van de zorgbeschrijving – ligt het bepaald niet voor de hand dat appellanten verstoken blijven van uitbetaling van het onder 3 genoemde bedrag. Gezien deze bijzondere situatie en de mededeling ter zitting van appellanten dat zij de procedure graag tot een einde zien komen en zij meermalen hebben geprobeerd om in overleg met het zorgkantoor en de Svb tot een oplossing te komen, ligt het in dit geval op de weg van het zorgkantoor om naast het nemen van een nieuw besluit contact op te nemen met de Svb om tot uitbetaling aan appellanten te komen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat beroep tegen het nieuwe besluit slechts kan worden ingesteld bij de Raad.

5. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 21 december 2018;

- draagt het zorgkantoor op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;

- bepaalt dat het zorgkantoor aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal €178,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en D.S. de Vries en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2022.

(getekend) J. Brand

(getekend) M.E. van Donk