Home

Centrale Raad van Beroep, 16-03-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:536, 20/1174 WLZ

Centrale Raad van Beroep, 16-03-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:536, 20/1174 WLZ

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 maart 2022
Datum publicatie
18 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:536
Zaaknummer
20/1174 WLZ

Inhoudsindicatie

CAK heeft het bezwaar op grond van artikel 6:19 van de Awb ten onrechte mede gericht geacht tegen besluit 3. Partijen hebben hier namelijk onvoldoende belang bij. De beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellante niet in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten in bezwaar slaagt, reeds omdat appellante in dit geval met de overgelegde stukken – te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, een polisblad van een beroepsaansprakelijkheids-verzekering, een factuur en een betaalbewijs daarvan – aannemelijk heeft gemaakt dat de door mr. Kreukniet verleende rechtsbijstand wel op zakelijke basis en beroepsmatig is verleend. Daarmee doet zich in dit geval een uitzondering voor op de in de aangevallen uitspraak verwoorde hoofdregel. Uit wat hiervoor is overwogen volgt reeds dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, zodat wat appellante verder in hoger beroep nog naar voren heeft gebracht geen bespreking meer hoeft. Voorts bestaat aanleiding CAK te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

20 1174 WLZ

Datum uitspraak: 16 maart 2022

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2020, 18/5570 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CAK

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Kreukniet hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.

CAK heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft, gedeeltelijk via videobellen, plaatsgevonden op 16 februari 2022. Namens appellante is mr. Kreukniet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Lalmohamed.

OVERWEGINGEN

1.1.

Bij besluit van 29 mei 2018 (besluit 1) heeft CAK op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz) de eigen bijdrage voor appellante voor de maand april 2018 vastgesteld op € 88,77.

1.2.

Met een factuur van 18 juni 2018 (besluit 2) heeft CAK voor april 2018 een bedrag van € 2,92 aan eigen bijdrage bij appellante in rekening gebracht. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten 1 en 2.

1.3.

Op 20 juli 2018 heeft CAK een correctiefactuur (besluit 3) aan appellante gestuurd. Hierin is bepaald dat appellante in april 2018 niks aan eigen bijdrage verschuldigd is en dat dus € 2,92 teveel aan eigen bijdrage in rekening is gebracht. Dit bedrag krijgt appellante terug.

1.4.

Bij besluit van 5 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar tegen besluit 1 gegrond verklaard en dit besluit herroepen. CAK heeft het bezwaar tegen besluit 2 nietontvankelijk verklaard. CAK heeft het bezwaar mede gericht geacht tegen besluit 3 en dat bezwaar ongegrond verklaard. CAK heeft zich op het standpunt gesteld dat het zorgkantoor appellante ten onrechte bij het CAK heeft aangemeld, waardoor CAK ten onrechte een eigen bijdrage voor april 2018 heeft vastgesteld en € 2,92 in rekening heeft gebracht. Omdat bij besluit 3 besluit 2 is herroepen, heeft appellante volgens CAK geen procesbelang meer bij een beoordeling van besluit 2. Dat in besluit 3 abusievelijk is vermeld dat appellante een modulair pakket thuis (mpt) heeft ontvangen, is volgens CAK een onjuiste feitelijke mededeling die geen rechtsgevolg heeft. Het verzoek van appellante om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten heeft CAK afgewezen, omdat voor het inroepen van rechtsbijstand geen noodzaak was.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is met het bestreden besluit volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellante en ligt nog slechts de vraag voor of de vergoeding van de bezwaarkosten terecht is afgewezen. De rechtbank volgt het college niet in het standpunt dat appellante de kosten in bezwaar niet redelijkerwijs hoefde te maken. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en overweegt daartoe als volgt. Volgens vaste rechtspraak staat een familierelatie er op zichzelf niet aan in de weg dat de gemachtigde als derde wordt aangemerkt. Die familierelatie staat ook niet aan het beroepsmatige karakter van verleende rechtsbijstand in de weg, met dien verstande dat als rechtsbijstand wordt verleend door een persoon die behoort tot het huishouden van de belanghebbende, in beginsel moet worden aangenomen dat deze niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend (zie de uitspraak van de Raad van 19 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1184). Niet in geschil is dat de gemachtigde de zoon is van appellante en dat zij beiden op hetzelfde adres wonen. De gemachtigde behoort dan ook tot het huishouden van appellante, zodat in beginsel moet worden aangenomen dat de rechtsbijstand niet op zakelijke basis is verleend en daarom niet kan gelden als beroepsmatig verleend. Wat appellante heeft aangevoerd is onvoldoende om aan te nemen dat de rechtsbijstand wel op zakelijke basis is verleend.

3.1.

Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft – kort samengevat – aangevoerd dat CAK niet aan haar bezwaar tegen besluit 3 is tegemoet gekomen. CAK had dit bezwaar ofwel gegrond, ofwel – als de mededeling over het mpt slechts informatief was – niet ontvankelijk moeten verklaren. CAK heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom met betrekking tot besluit 3 geen hoorzitting in bezwaar heeft plaatsgevonden. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat CAK de in bezwaar gemaakte kosten niet hoeft te vergoeden. In verband hiermee heeft appellante nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel en het verbod van détournement de pouvoir.

3.2.

CAK heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

CAK heeft het bezwaar op grond van artikel 6:19 van de Awb ten onrechte mede gericht geacht tegen besluit 3. Partijen hebben hier namelijk onvoldoende belang bij. Met besluit 3 heeft CAK besluit 2 ingetrokken en daarmee is tegemoet gekomen aan het bezwaar van appellante. Dat in besluit 3 nog een feitelijke onjuistheid staat, zoals appellante heeft aangevoerd, maakt dit niet anders, omdat aan deze vermelding geen zelfstandige betekenis toekomt.

4.2.

De beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellante niet in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten in bezwaar slaagt, reeds omdat appellante in dit geval met de overgelegde stukken – te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, een polisblad van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, een factuur en een betaalbewijs daarvan – aannemelijk heeft gemaakt dat de door mr. Kreukniet verleende rechtsbijstand wel op zakelijke basis en beroepsmatig is verleend. Daarmee doet zich in dit geval een uitzondering voor op de in de aangevallen uitspraak verwoorde hoofdregel.

4.3.

Uit wat in 4.1. en 4.2. is overwogen volgt reeds dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, zodat wat appellante verder in hoger beroep nog naar voren heeft gebracht geen bespreking meer hoeft. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op besluit 3 en voor zover geen vergoeding is toegekend voor de kosten in bezwaar. De Raad zal bepalen dat CAK alsnog dient te worden veroordeeld in de kosten in bezwaar tot een bedrag van € 541,- (één punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1) voor verleende rechtsbijstand. Tevens bestaat aanleiding CAK te veroordelen in de proceskosten in beroep tot een bedrag van € 1.518,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen op de zitting bij de rechtbank, met een waarde per punt van € 759,-, wegingsfactor 1) voor verleende rechtsbijstand.

4.4.

Voorts bestaat aanleiding CAK te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 1.518,- (één punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-, wegingsfactor 1). Daarmee bedragen de voor vergoeding in aanmerking komende (proces)kosten (in bezwaar, beroep en hoger beroep) in totaal € 3.577,-.

BESLISSING