Home

Centrale Raad van Beroep, 23-02-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:372, 20/945 WIA

Centrale Raad van Beroep, 23-02-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:372, 20/945 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
23 februari 2022
Datum publicatie
2 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:372
Zaaknummer
20/945 WIA

Inhoudsindicatie

Wijziging WIA-uitkering. De Altersrente is terecht in mindering gebracht op de WIA-uitkering op grond van artikel 1, eerste lid, onder c van het Besluit samenloop. De Altersrente dient te worden aangemerkt als een ouderdomsuitkering, dan wel enige andere uitkering, die in verband met het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is toegekend.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 februari 2022

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 januari 2020, 19/3490 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2021. Namens appellant is mr. Verhagen verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant heeft laatstelijk gewerkt als pijpfitter in dienst van [naam B.V.] B.V te [vestigingsplaats] in Nederland. Op 27 februari 2016 heeft hij zich ziekgemeld vanuit een situatie dat hij een werkloosheidsuitkering ontving. Bij besluit van 22 februari 2018 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 26 februari 2018 voorschotten op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), toegekend. Bij besluit van 24 juli 2018 heeft het Uwv deze WIA-uitkering definitief toegekend.

1.2.

Op 12 oktober 2018 heeft de Deutsche Rentenversicherung het Uwv bericht dat aan appellant met ingang van 1 december 2018 een pensioen van de Duitse pensioenverzekering, ‘Rente aus der Deutschen Rentenversicherung’ (Altersrente) wordt toegekend op basis van door hem verrichte werkzaamheden in Duitsland in de periode van 1 januari 1992 tot en met 30 september 2004.

1.3.

Bij besluit van 19 november 2018 heeft het Uwv het besluit van 24 juli 2018 ingetrokken en de WIA-uitkering van appellant met ingang van 1 december 2018 gewijzigd, in die zin dat vanaf die datum de Altersrente op de WIA-uitkering in mindering wordt gebracht. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 29 mei 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2.1.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens een onjuiste motivering en onjuiste wettelijke grondslag. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit heeft de rechtbank in stand gelaten, omdat de Altersrente moet worden aangemerkt als een ouderdomsuitkering, dan wel enige andere uitkering, die in verband met het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is toegekend, zoals bedoeld in het Besluit voorkoming en beperking samenloop WAO- en Wet WIA-uitkeringen met uitkeringen op grond van de sociale wetgeving van een andere Mogendheid (Besluit samenloop) Dat de Altersrente voortkomt uit een andere dienstbetrekking dan van waaruit appellant een WIA-uitkering ontvangt, leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit het Besluit samenloop blijkt namelijk dat slechts van belang is dat een pensioenuitkering wordt toegekend en niet hoe deze is ontstaan of opgebouwd. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de Altersrente terecht met ingang van 1 december 2018 in mindering heeft gebracht op de WIA-uitkering.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB), dat in 2010 in werking is getreden. Volgens appellant verzet de strekking van het AIB zich ertegen dat de Altersrente op de WIA-uitkering van appellant in mindering wordt gebracht, omdat de Altersrente geen verband houdt met het dienstverband waaruit de WIA-uitkering is ontstaan, maar met een ander dienstverband van vele jaren terug in Duitsland. Uit de ratio van artikel 3:3, negende lid, van het AIB en de toelichting daarop volgt dat alleen pensioengelden die gerelateerd zijn aan het dienstverband van waaruit de WIA-aanspraak is ontstaan, in mindering op die uitkering worden gebracht. Dit artikel dient volgens appellant analoog te worden toegepast. Bovendien valt de Altersrente volgens appellant niet onder de in artikel 1, eerste lid, sub c, van het Besluit samenloop genoemde uitkeringen, omdat de Altersrente niet automatisch in verband met het bereiken van een bepaalde leeftijd wordt toegekend. De Altersrente kan op elk gewenst moment worden opgenomen na het bereiken van de Duitse pensioengerechtigde leeftijd (65 jaar en zeven maanden), in geval van appellant vanaf 1 december 2018. Het verzoek om informatie door het Uwv naar een arbeidsongeschiktheidsuitkering in Duitsland, is kennelijk uitgelegd als een aanvraag om toekenning van de Altersrente en daardoor is de Altersrente met ingang van 1 december 2018 toegekend. De uitspraak van de Raad van 21 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2708, is volgens appellant niet van toepassing in deze zaak, omdat die zaak betrekking heeft op het Besluit samenloop.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Besluit Samenloop is het besluit waarnaar in artikel 73, eerste lid, van de Wet WIA wordt verwezen. Het feit dat het Besluit Samenloop oorspronkelijk dateert van 1972 is daarbij niet van belang en maakt niet dat het daarom niet van toepassing zou zijn. Het Uwv heeft in dit verband nog verwezen naar de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2788.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.1.

Artikel 73, tweede lid, van de Wet WIA luidt als volgt:

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van uitkering op grond van deze wet met uitkering op grond van de sociale wetgeving van Aruba, Curaçao, Sint Maarten, de sociale wetgeving van Nederland ten behoeve van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of van een andere Mogendheid.

4.1.2.

Artikel 1, eerste lid, sub c, en het derde lid van het Besluit samenloop luiden als volgt:

1.Bij samenloop over eenzelfde tijdvak van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met één of meer van de navolgende ingevolge de sociale wetgeving van één of meer andere Mogendheden toegekende uitkeringen:

c. ouderdomsuitkering, dan wel enige andere uitkering, welke in verband met het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is toegekend, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts uitbetaald, indien en voor zover deze het totale bedrag van de onder a t/m c bedoelde uitkeringen overtreft.

3.Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de uitkeringen op grond van de hoofdstukken 6 en 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen met dien verstande dat onder arbeidsongeschiktheid wordt verstaan: volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid onderscheidenlijk gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid als bedoeld in die wet.

4.1.3.

Artikel 3:3, tweede lid, aanhef en onder c, van het AIB luidt als volgt:

Ingeval van een uitkeringsgerechtigde voor wie naast recht op een uitkering op grond van de Wet werken inkomen naar arbeidsvermogen of recht op een reguliere WW-uitkering recht bestaat op:

c. een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, of een op basis van een wettelijke regeling verstrekte uitkering die naar aard en strekking daarmee overeenkomt;

wordt tevens onder inkomen verstaan het inkomen, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, dat werd genoten in het aangiftetijdvak voor het aangiftetijdvak waarin recht ontstond op loon, bezoldiging respectievelijk uitkering.

4.1.4.

Artikel 3:3, negende lid van het AIB luidt als volgt:

Voor zover de uitkeringsgerechtigde die recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen op de dag voorafgaand aan de eerste dag van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, recht heeft op een uitkering als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, wordt die uitkering niet aangemerkt als inkomen.

4.2.

In geschil is of het Uwv vanaf 1 december 2018 de Altersrente terecht in mindering heeft gebracht op de WIA-uitkering op grond van artikel 1, eerste lid, onder c van het Besluit samenloop.

4.3.

De beroepsgrond van appellant dat het Besluit samenloop niet van toepassing is in zijn situatie slaagt niet. Het Besluit samenloop is nog steeds van kracht. Het standpunt van het Uwv hieromtrent, zoals vermeld onder 3.2, wordt gevolgd.

4.4.

De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de Altersrente dient te worden aangemerkt als een ouderdomsuitkering, dan wel enige andere uitkering, die in verband met het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is toegekend, zoals bedoeld in het artikel 1, eerste lid, sub c, van het Besluit samenloop. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat voor het Besluit samenloop slechts van belang is dat een pensioenuitkering is toegekend. Dat de Altersrente voortkomt uit een andere dienstbetrekking dan van waaruit appellant een WIA-uitkering ontvangt, is voor toepassing van het Besluit samenloop niet van belang. Ook het feit dat appellant de Altersrente op een later moment dan 1 december 2018 had kunnen laten ingaan, is niet relevant. Vast staat dat de Altersrente per 1 december 2018 is toegekend. Dit betekent dat de WIA-uitkering slechts wordt uitbetaald, indien en voor zover deze het totale bedrag van de Duitse ouderdomsuitkering overtreft. De berekening die in dit kader door het Uwv is gemaakt is niet bestreden door appellant.

4.5.

Het beroep van appellant op artikel 3:3, negende lid in samenhang met het tweede lid van het AIB kan niet slagen. Het tweede lid gaat over de uitbreiding van inkomen dat op de WIA-uitkering in mindering wordt gebracht. Uitzondering daarop is het negende lid, waardoor een uitkering als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder c, niet wordt aangemerkt als inkomen. Voor zover de Altersrente al op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, van het AIB kan worden aangemerkt als inkomen, voldoet appellant niet aan de voorwaarde van het negende lid, omdat appellant voor de aanvang van de wachttijd op 27 februari 2016 geen recht had op de Altersrente. Er is geen sprake van een geval waarin een WIA-gerechtigde reeds voor de aanvang van de wachttijd een pensioen uit een ander dienstverband ontving.

4.6.

Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.

5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en M.E. Fortuin en P.C. van der Vegt als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022.

(getekend) J.S. van der Kolk

(getekend) L.R. Kokhuis